ECLI:NL:RBZWB:2023:4076

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_182
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag op grond van de Toeslagenwet na nabetaling arbeidsongeschiktheidspensioen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van het UWV betreffende de herziening en terugvordering van een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Eiser, die sinds 2010 een WIA-uitkering ontvangt, had een toeslag gekregen die later door het UWV werd herzien na een nabetaling van zijn arbeidsongeschiktheidspensioen van het ABP. Het UWV had de toeslag herzien en een bedrag van € 71.478,51 teruggevorderd. Eiser betwistte de terugvordering en stelde dat hij niet op de hoogte was van zijn recht op het pensioen en dat de terugvordering onredelijk was.

De rechtbank oordeelt dat het UWV op goede gronden de toeslag heeft herzien en teruggevorderd. De rechtbank stelt vast dat eiser aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan door de nabetaling te melden, maar dat hij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij ten onrechte toeslag ontving. De rechtbank concludeert dat de terugvordering niet onaanvaardbare gevolgen voor eiser heeft en dat het UWV zijn beleid consistent heeft toegepast. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de herziening en terugvordering in stand blijven. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/182

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV; kantoor Breda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 8 december 2020 (bestreden besluit) betreffende de herziening en terugvordering van de aan eiser toegekende toeslag op grond van de Toeslagenwet.
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 9 juni 2020 (primair besluit I) de aan eiser toegekende toeslag herzien en het te veel betaalde bedrag van bruto € 71.478,51 teruggevorderd.
Met het besluit van 17 juni 2020 (primair besluit II) heeft het UWV eiser verzocht een bedrag van bruto € 77.067,84 binnen zes weken terug te betalen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 8 december 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen primair besluit I ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen primair besluit II is gegrond verklaard, waarna het terug te betalen bedrag is bepaald op € 71.478,51.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, en mr. M. van Grinsven namens het UWV.
1.5.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), sinds 22 januari 2010 in de vorm van een vervolguitkering op grond van de Wet Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA).
Bij besluit van 19 januari 2010 is aan eiser op aanvraag een toeslag toegekend op grond van de Toeslagenwet met ingang van 22 januari 2010 ter hoogte van € 26,60 per dag.
Op 8 mei 2020 heeft eiser aan het UWV gemeld dat hij van de Stichting Pensioenfonds ABP (ABP) een nabetaling arbeidsongeschiktheidspensioen heeft ontvangen over de periode van 13 juli 2009 tot en met 1 december 2019, zijnde bruto € 111.651,32 (netto € 69.977,21).
Bij primair besluit I heeft het UWV de toeslag op eisers WIA-uitkering over de periode van 22 januari 2010 tot en met 30 november 2019 herzien en vastgesteld op nihil. De te veel ontvangen toeslag (bruto € 71.478,51) wordt teruggevorderd.
Bij primair besluit II heeft het UWV eiser verzocht binnen zes weken na 17 juni 2020 een bedrag van € 77.067,84 terug te betalen.
Bij bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen primaire besluit I ongegrond verklaard en het bezwaar tegen primair besluit II gegrond verklaard. Primair besluit II is herzien ten aanzien van het te betalen bedrag en dit bedrag is vastgesteld op € 71.478,51. Tevens is een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.050,-.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of het UWV de aan eiser toegekende toeslag op goede gronden heeft herzien en terecht de volledige toegekende toeslag over de periode van 22 januari 2010 tot en met 30 november 2019 heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
Eiser wijst in zijn stukken op informatie van de Belastingdienst (inkomstenbelasting), Belastingdienst/Toeslagen (huurtoeslag), het ABP (compensatieregeling), het UWV (verzoek herziening invorderingsbeslissing) en de gemeente (gemeentelijke heffingen en energietoeslag) die ziet op naastgelegen gevolgen van de nabetaling van het ABP en voegt daarvan kopieën bij. Nu deze zaak uitsluitend ziet op de herziening en terugvordering van de toeslag op grond van de Toeslagenwet, valt deze zijdelingse informatie buiten het geschil in deze zaak en behoeft geen bespreking.
3.3.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.4.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het UWV op goede gronden besloten om de toeslag op de WIA-uitkering te herzien en terug te vorderen?
Standpunten partijen
4.1.
Eiser verzoekt de rechtbank in beroep om de terugvordering geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken. Daartoe voert hij aan dat de terugvordering onredelijk is, omdat hij, voorafgaand aan het bericht van het ABP over de nabetaling, niet wist dat hij in aanmerking kon komen voor een arbeidsongeschiktheidspensioen. Daarnaast is het volgens eiser nog maar de vraag of de nabetaling binnen de opsomming van soorten inkomsten valt die kunnen worden teruggevorderd. Tevens vraagt eiser zich af of de mogelijkheid van terugvordering voor het UWV niet begrenst is in het aantal jaren. Tot slot is eiser van mening dat het UWV een onvoldoende individuele afweging heeft gemaakt, zowel financieel als immaterieel, en gebruik dient te maken van zijn discretionaire bevoegdheid tot afwijking van terugvordering.
4.2.
Het UWV stelt dat eiser een verzekering heeft afgesloten en premie heeft betaald. Het had eiser dan ook redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat hij aanspraak zou kunnen maken op een arbeidsongeschiktheidspensioen. De nabetaling van het arbeidsongeschiktheidspensioen moet als inkomen worden aangemerkt. De aard van de toeslag is een aanvulling van het totale inkomen tot aan het sociaal minimum. Het UWV is wettelijk verplicht om de te veel betaalde toeslag terug te vorderen. Er doet zich geen dringende reden voor om van herziening en terugvordering af te zien.
Beoordeling
4.3.
Het besluit tot het herzien en terugvorderen van toeslag is een voor eiser belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekken is voldaan in beginsel op het UWV. Dit betekent dat het UWV de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [1]
Inkomen
4.4.
Eiser betwist dat het arbeidsongeschiktheidspensioen van het ABP als inkomen wordt beschouwd in het kader van de Toeslagenwet.
4.5.
Een ongehuwde, die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, heeft recht op een toeslag als hij recht heeft op een loondervingsuitkering en per dag een inkomen heeft dat lager ligt dan de bijstandsnorm. [2]
In artikel 6 van de Toeslagenwet en de artikelen 2:4 en 2:10 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (Aib) is bepaald wat als inkomen wordt aangemerkt. Uit deze artikelen volgt dat het UWV eerst het totaal aan inkomen (uitkering en overig inkomen) van een betrokkene moet berekenen, voordat kan worden vastgesteld of recht bestaat op een toeslag.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV het arbeidsongeschiktheidspensioen van het ABP op goede gronden gekwalificeerd als ‘overig inkomen’ in de zin van artikel 2:4, eerste lid, sub m, van het Aib. De rechtbank leidt uit de toelichting op het Aib af dat de wetgever onder ‘overig inkomen’ al het inkomen verstaat dat naast de uitkering wordt ontvangen. De toelichting geeft verder aan dat ook uitkeringen op grond van particuliere verzekeringen - die zijn afgesloten in het kader van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst en naar aard en strekking overeenkomen met de in artikel 2:4, eerste lid, van het Aib genoemde uitkering - onder ‘overig inkomen’ vallen.
Dit betekent dat het UWV het arbeidsongeschiktheidspensioen van het ABP in mindering mag brengen op de toeslag die eiser ontvangt om zijn inkomen tot het sociaal minimum aan te vullen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de herziening beperkt is gebleven tot de ontvangen toeslag en dus geen invloed heeft op de WGA-vervolguitkering van eiser. Dit wordt door eiser ook niet betwist.
Herziening
4.7.
De toeslag wordt door het UWV herzien of ingetrokken als deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. [3] Op grond van de beleidsregels van het UWV [4] wordt van intrekking en herziening met terugwerkende kracht afgezien als de inlichtingenplicht [5] niet is geschonden en het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag toeslag werd verstrekt. Deze beleidsregels moeten worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid dat naar vaste rechtspraak door de bestuursrechter terughoudend moet worden getoetst. Dat houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven worden aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast en of fundamentele rechten waarop de betrokkene zich beroept niet zijn geschonden. [6]
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV zijn beleid op consistente wijze toegepast. Eiser heeft aan zijn inlichtingenplicht voldaan door de nabetaling van het arbeidsongeschiktheidspensioen van het ABP over de periode van 13 juli 2009 tot en met 1 december 2019 te melden bij het UWV.
De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat eiser, zoals hij stelt, voorafgaand aan het bericht van het ABP over de nabetaling niet wist dat hij in aanmerking kon komen voor een arbeidsongeschiktheidspensioen. Hij is namelijk degene die de verzekering heeft afgesloten en hiervoor premie heeft afgedragen. Daarom moet worden vastgesteld dat het eiser duidelijk was of in ieder geval duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag toeslag werd verstrekt. Dat hij door het ABP niet (tijdig) is gewezen op zijn recht en de mogelijkheid van het indienen van een aanvraag, maakt dit niet anders. Gelet hierop en overeenkomstig zijn beleid heeft het UWV op goede gronden de toeslag herzien met terugwerkende kracht over de in geschil zijnde periode van 22 januari 2010 tot en met 30 november 2019.
4.9.
Als eiser het arbeidsongeschiktheidspensioen periodiek uitbetaald zou hebben gekregen gedurende de periode dat hij daar recht op had, dan zou zijn inkomen het sociaal minimum (de bijstandsnorm) overstijgen en zou hij geen recht hebben gehad op toeslag. Eiser heeft dit niet betwist. Daaruit volgt dat de toegekende toeslag in zijn geheel ten onrechte is betaald en dat het UWV eisers recht op toeslag terecht met terugwerkende kracht heeft herzien naar nihil.
Terugvordering
4.10.
Op grond van artikel 20, eerste lid, van de Toeslagenwet wordt de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a onverschuldigd is betaald, door het UWV teruggevorderd. Uit de strekking van dit artikel volgt dat het UWV in beginsel verplicht is tot terugvordering. Het UWV kan besluiten om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien als er sprake is van een dringende reden (artikel 20, vijfde lid, van de Toeslagenwet).
Dringende redenen kunnen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die de terugvordering voor een verzekerde heeft. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [7] volgt dat alleen van een dringende reden sprake is als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties heeft voor eiser. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
4.11.
Eiser stelt dat het UWV een onvoldoende individuele afweging heeft gemaakt, zowel financieel als immaterieel. Bij het UWV is in onderzoek of zijn bijkomende aandoening tinnitus op de lijst komt van aandoeningen die het arbeidsongeschiktheidspercentage (mede) bepalen. Als zijn WIA-uitkering hierdoor al hoger uit zou vallen, was er minder terug te vorderen. Naast zijn WIA-uitkering heeft eiser, buiten een jaarlijkse kerstdonatie van zijn ouders, over de gehele in geschil zijnde periode geen andere inkomsten gehad. Volgens eiser spreekt in zijn voordeel dat hij nooit boetes of betalingsachterstanden heeft gehad. Als bijzondere omstandigheid voert eiser aan dat hij uiteindelijk van het gehele nabetaalde bedrag slechts ongeveer € 14.000,- heeft overgehouden.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet kwalificeren als dringende redenen. De rechtbank waardeert het dat eiser zich aan de regels houdt en geen boetes of betalingsachterstanden heeft. Dit is echter geen omstandigheid die kan leiden tot verlaging van de terugvordering. Ook eisers recht op een WIA-uitkering en de hoogte daarvan is in deze zaak niet van belang. Indien eiser van mening is dat deze niet juist is vastgesteld dan had hij de mogelijkheid om binnen de daartoe gestelde termijnen bezwaar en/of beroep in te stellen. Voor de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering geldt dat deze zich in het algemeen pas voordoen als daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Daarvan is in dit geval geen sprake omdat eiser de volledige terugvordering al heeft voldaan. Dat hij slechts € 14.000,- heeft overgehouden van de nabetaling van zijn arbeidsongeschiktheidspensioen, maakt dit niet anders. Indien hij het pensioen vanaf 2010 had ontvangen, had hij namelijk geen toeslag op grond van de Toeslagenwet ontvangen, omdat zijn inkomen dan boven het sociaal minimum zou uitkomen. Uiteindelijk zou hij dan een gelijkwaardig bedrag hebben overgehouden.
4.13.
De beroepsgronden van eiser tegen de herziening en terugvordering slagen niet. Het UWV is op goede gronden overgegaan tot herziening en terugvordering van de volledige toegekende toeslag over de periode van 22 januari 2010 tot en met 30 november 2019.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de herziening van de toeslag over de periode van 22 januari 2020 tot en met 30 november 2019 en de daarmee samenhangende terugvordering in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 13 juni 2023, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Toeslagenwet (Tw)
Artikel 2, tweede lid, aanhef en sub a en b [8] :
2. Behoudens het derde lid hebben voorts recht op toeslag (…) een ongehuwde, die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die:
a. recht heeft op een loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan:
1e. indien hij 23 jaar of ouder is: € 49,25.
Artikel 6, eerste lid, aanhef en sub b en tweede lid, eerste volzin:
1. Als inkomen wordt aangemerkt:
b. voor een ongehuwde: zijn inkomen uit arbeid of overig inkomen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan.
De genoemde algemene maatregel van bestuur is het Algemeen inkomstenbesluit socialezekerheidswetten (Aib)
Artikel 8, derde lid:
Voor de persoon, bedoeld in artikel 2, derde lid, is de toeslag gelijk aan het verschil tussen het in artikel 2, derde lid, onderdeel b, bij de leeftijd van die persoon genoemd bedrag en het inkomen per dag.
Artikel 11a, eerste en tweede lid:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. (…)
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 20, eerste, vijfde en zevende lid:
1. De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a (…) onverschuldigd is betaald (…), wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
7. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.
Algemeen inkomstenbesluit socialezekerheidswetten (Aib)
Artikel 2:4, eerste lid, sub m:
1. Onder overig inkomen wordt verstaan:
m. een uitkering op grond van een pensioenregeling als bedoeld in de Wet op de Loonbelasting 1964 (…).
Artikel 2:10:
Voor het bepalen van inkomen als bedoeld in de Toeslagenwet geldt in afwijking van de artikelen 2:2, eerste lid, onderdeel a, en 2:4, eerste lid, onderdelen l en o, dat:
a. loondoorbetaling wordt aangemerkt als overig inkomen;
b. niet als inkomen wordt aangemerkt een uitkering als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, onderdeel l, of een uitkering die naar aard en strekking daarmee overeenkomt; en
c. indien op grond van artikel 7, eerste lid, van de Toeslagenwet van het inkomen uit arbeid een gedeelte is vrijgelaten, de op dat inkomen betrekking hebbende uitkeringen op grond van de verplichte verzekering van de Ziektewet, op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, artikel 4:2b of 6:3 van de Wet arbeid en zorg aan de werknemer of gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, van die wet en op grond van de verplichte verzekering van de Werkloosheidswet, voor zolang de dienstbetrekking voortduurt, alsmede aanvullingen op die uitkeringen als inkomen uit arbeid worden beschouwd.
Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (beleidsregels)
Artikel 3, derde lid:
Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
Artikel 4, eerste lid:
Onverminderd het bepaalde in artikel 3 wordt, indien het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop UWV hem voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, doch niet later dan de dag met ingang waarvan de uitkering werd geschorst.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep (CRvB) 3 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:470.
2.Artikel 2, tweede lid, aanhef en sub a en b, van de Toeslagenwet.
3.Artikel 11a, eerste lid, aanhef en sub b, van de Toeslagenwet.
4.Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006.
5.Artikel 12, eerste lid, van de Toeslagenwet.
6.Zie bijvoorbeeld CRvB 14 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2469 en 25 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:162.
7.Bijvoorbeeld CRvB 21 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3710.
8.Geldend op 1 januari 2010. Het bedrag aan inkomen is vervolgens elk half jaar (op 1 januari en 1 juli) aangepast.