In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser op 11 januari 2023 heeft ingesteld omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 1 september 2022 tegen het besluit van 28 juli 2022 betreffende de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor hypotheeklasten. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank stelt vast dat het college op 9 januari 2023 op het bezwaar van eiser heeft beslist, maar eiser stelt dat de beslissing op bezwaar en het beroep elkaar hebben gekruist door een foutieve adressering. De rechtbank oordeelt dat eiser nog procesbelang heeft bij het beroep, omdat hij de rechtbank heeft verzocht de door het college verbeurde dwangsom vast te stellen. De rechtbank concludeert dat er geen rechtsgeldige opschorting van de beslistermijn heeft plaatsgevonden en dat het college ten onrechte de dwangsom niet heeft vastgesteld. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 497,- en bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden. Daarnaast wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, en openbaar gemaakt op 22 juni 2023.