ECLI:NL:RBZWB:2023:4309

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
BRE 21/5023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering aanslag schenkbelasting na ontbinding schenking

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juni 2023, wordt het beroep van belanghebbende behandeld inzake de aanslag schenkbelasting over het jaar 2018. Belanghebbende ontving van zijn ouders een schenking van € 29.375, maar heeft deze schenking later terugbetaald na een civielrechtelijke ontbinding van de schenkingsovereenkomst. De rechtbank oordeelt dat het terugvorderingsrecht van de ouders op basis van artikel 53 van de Successiewet 1956 aanleiding geeft om de aanslag schenkbelasting te verminderen tot nihil. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslag schenkbelasting ten onrechte in stand heeft gelaten, aangezien de schenking door belanghebbende en zijn ouders gezamenlijk is ontbonden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, en bepaalt dat de aanslag schenkbelasting moet worden teruggegeven aan belanghebbende. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5023

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende dat gaat over de vraag of de aanslag schenkbelasting over het jaar 2018 moet worden verminderd omdat belanghebbende de van zijn ouders ontvangen schenking aan hen heeft teruggegeven.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de vader van belanghebbende als zijn gemachtigde, en namens de inspecteur [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag schenkbelasting moet worden verminderd tot nihil, kortgezegd omdat de betreffende schenking door belanghebbende en zijn ouders is ontbonden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft van zijn ouders op 26 december 2014 een schenking van € 70.624 ontvangen voor zijn eigen woning (de eerste schenking). De inspecteur heeft voor die schenking – conform het verzoek van belanghebbende – de destijds geldende eenmalig verhoogde vrijstelling van schenkbelasting voor een schenking ten behoeve van de eigen woning verleend [1] .
3.1.
Op 24 december 2018 heeft belanghebbende nog een schenking, eveneens ten behoeve van zijn eigen woning, ontvangen van zijn ouders van € 29.375 (de tweede schenking). In de aangifte schenkbelasting van die schenking heeft belanghebbende een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling voor een schenking ten behoeve van de eigen woning.
3.2.
De inspecteur heeft eind 2020 aan belanghebbende aangegeven dat hij de eenmalig verhoogde vrijstelling van schenkbelasting voor de tweede schenking niet zal verlenen, omdat belanghebbende al voor de eerste schenking in 2014 van de eenmalig verhoogde vrijstelling gebruik heeft gemaakt.
3.3.
Vervolgens heeft de inspecteur op 10 februari 2021 een aanslag schenkbelasting opgelegd waarin hij de reguliere ouder-kind schenkingsvrijstelling op de schenking heeft toegepast [2] . De aanslag resulteert in een te betalen bedrag aan schenkbelasting van € 2.401.
3.4.
Op 28 februari 2021 heeft belanghebbende een bedrag van € 29.375 aan zijn ouders overgeboekt. In een brief, gedagtekend op diezelfde dag, schrijft belanghebbende aan zijn ouders:
“Het was erg lief van jullie om me in 2018 een schenking te geven van € 29.375 die ik moest
gebruiken voor mijn eigen woning.
Helaas ben ik er niet in geslaagd om dat geld aan het omschreven doel te besteden en ook dit jaar gaat dat niet lukken. Daarom heb ik besloten om het geld op jullie rekening terug te storten. Die overboeking heb ik vandaag ook uitgevoerd.”
3.5.
De inspecteur heeft in bezwaar de aanslag schenkbelasting in stand gelaten. Daartegen komt belanghebbende in beroep.

Motivering

4. Belanghebbende is van mening dat de aanslag schenkbelasting niet in stand kan blijven. Daartoe voert hij, onder meer, aan dat hij en zijn ouders de schenking gezamenlijk hebben ontbonden, belanghebbende op grond daarvan het geschonken bedrag heeft teruggegeven, en om die reden ook de schenkbelasting aan hem moet worden teruggegeven.
4.1.
De inspecteur is van mening dat de aanslag schenkbelasting niet moet worden vernietigd of verminderd. Volgens hem kan de aanslag schenkbelasting alleen worden vernietigd bij dwaling of als bij de schenking de mogelijkheid van herroeping of een ontbindende voorwaarde was overeengekomen. Niet aannemelijk is geworden dat een dergelijke voorwaarde was afgesproken, en ook een beroep op dwaling kan niet slagen, aldus de inspecteur.
4.2.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende en zijn ouders de overeenkomst van schenking van 24 december 2018 op 28 februari 2021 civielrechtelijk gezien hebben ontbonden. Op de zitting hebben belanghebbende en zijn vader namelijk onbetwist gesteld dat zij samen hebben besloten om de overeenkomst van schenking te ontbinden, nadat zij van de inspecteur te horen kregen dat hij de eenmalig verhoogde vrijstelling niet op de schenking zou toepassen. De brief die belanghebbende toen aan zijn ouders heeft geschreven en de daarbij behorende overboeking aan zijn ouders, moeten in die context worden gezien als handelingen die verband houden met die ontbinding.
4.3.
Door ontbinding van een overeenkomst ontstaat op grond van artikel 6:271 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een ongedaanmakingsverplichting voor belanghebbende en een daarmee corresponderend terugvorderingsrecht voor zijn ouders. Dat betekent dat door de ontbinding belanghebbende gehouden was het geschonken bedrag aan zijn ouders terug te geven, hetgeen hij ook daadwerkelijk heeft gedaan door overboeking van het geschonken bedrag op hun bankrekening.
4.4.
Hoewel de ontbinding van de overeenkomst van schenking niet meebrengt dat de schenking met terugwerkende kracht moet worden vernietigd, kan als gevolg van de ontbinding wel aanleiding bestaan om op grond van artikel 53, eerste lid van de Successiewet 1956 (SW) op verzoek de in verband met de schenking opgelegde aanslag schenkbelasting te verminderen. De uitoefening van een terugvorderingsrecht dat door ontbinding van een overeenkomst van schenking ontstaat, betreft namelijk een verminderingsgrond voor schenkbelasting als bedoeld in dat artikel. In zo’n geval moet vermindering van de aanslag volgen, tenzij de ontbinding en het terugvorderingsrecht slechts zijn voorgewend door de betrokken partijen [3] .
4.5.
Een belastingplichtige kan ook om toepassing van artikel 53, eerste lid van de SW verzoeken in het bezwaar of beroep tegen de aanslag schenkbelasting. [4] De rechtbank vat het betoog van belanghebbende op als een dergelijk verzoek om vermindering. Naar het oordeel van de rechtbank is het terugvorderingsrecht als gevolg van ontbinding van de overeenkomst aanleiding om de aanslag schenkbelasting te verminderen tot nihil. De inspecteur heeft niet de stelling ingenomen dat de ontbinding en terugvordering slechts zijn voorgewend, en de rechtbank ziet voor dat oordeel ook geen aanleiding.
4.6.
Dat betekent dat de schenkbelasting opgelegd voor de tweede schenking op grond van artikel 53 van de SW door de inspecteur aan belanghebbende moet worden teruggegeven. Gelet op dit oordeel hoeven de andere door belanghebbende aangevoerde redenen tot vermindering van de aanslag schenkbelasting niet meer te worden behandeld.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De aanslag schenkbelasting wordt verminderd naar nihil, wat betekent dat aan belanghebbende de schenkbelasting moet worden teruggegeven.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten.
5.2.
Belanghebbende heeft verzocht om een proceskostenvergoeding van in totaal € 481,74. Dat bedrag bestaat uit € 81,74 aan reiskosten voor het bijwonen van de zitting door hem (NS retour Eindhoven € 25,20) en zijn vader (NS retour [plaats] € 56,54). Verder verzoekt belanghebbende om vergoeding van verletkosten van € 400. Belanghebbende stelt daartoe dat hij 4 uur verlof van zijn werk heeft moeten opnemen voor het bijwonen van de zitting en zijn salaris € 6.000 per maand bedraagt.
5.3.
De rechtbank gaat gedeeltelijk mee in de door belanghebbende gevraagde proceskostenvergoeding. Omdat belanghebbende zelf op de zitting is verschenen, komen de reiskosten van zijn vader niet voor vergoeding in aanmerking. Dat betekent dat uitsluitend de reiskosten van belanghebbende (€ 25,20) voor vergoeding in aanmerking komen.
Ook ten aanzien van het verzoek van belanghebbende om vergoeding van verletkosten gaat de rechtbank gedeeltelijk mee. De inspecteur heeft aangevoerd dat gelet op het maandinkomen van belanghebbende, het opnemen van 4 uur verlof slechts circa € 250 zal kosten. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij meer kosten heeft moeten maken. De rechtbank stelt het bedrag aan verletkosten daarom vast op € 250. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding vast op € 275,20 (€ 25,20 + € 250,00).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag schenkbelasting tot nihil;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van proceskosten aan belanghebbende van € 275,20; en
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 22 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 33, onderdeel 5°, onder c, juncto artikel 33a van de Successiewet 1956 (tekst 2014) en juncto artikel 5 van de Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting (tekst 2014).
2.Op grond van artikel 33, onderdeel 5° van de Successiewet 1956 bedroeg die schenkingsvrijstelling in 2018 € 5.363.
3.Vergelijk rechtsoverweging 4.2.4. van het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:1.
4.Vergelijk rechtsoverweging 4.2.2 van het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:1.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.