ECLI:NL:RBZWB:2023:4322

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 23_230
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

Op 22 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De verzoeker had op 11 januari 2023 beroep ingesteld omdat hij van mening was dat het college niet tijdig had beslist op zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 13 september 2022, waarin zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering werd afgewezen. Het college had op 9 januari 2023 alsnog op het bezwaar beslist, waarna de verzoeker zijn beroep introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding beoordeeld op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift op het moment van indienen niet voldeed aan de vereisten van de Awb, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten kennelijk ongegrond was en heeft dit verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter I.M. Josten en openbaar gemaakt op dezelfde dag. Een afschrift van de uitspraak is naar de betrokken partijen verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/230

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaatsnaam] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C. van der Ent),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

1. Verzoeker heeft bij brief van 11 januari 2023 beroep ingesteld omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 27 september 2022 tegen het besluit van 13 september 2022 betreffende het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering ingevolge de Participatiewet.
1.1.
Bij besluit van 9 januari 2023 heeft het college op het bezwaar beslist.
1.2.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
1.3.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
1.4.
Het college heeft de rechtbank meegedeeld dat geen proceskostenvergoeding aan de orde is, omdat het besluit binnen de wettelijke termijn is genomen en bekendgemaakt.

Overwegingen

2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. Voordat de rechtbank de vraag kan beantwoorden of er hier sprake is van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoeker, dient de rechtbank eerst te beoordelen of het beroepschrift voldeed aan de vereisten als genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Het beroepschrift kan eerst worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4.1.
Voor zover verzoeker zich op het standpunt stelt dat de beslistermijn zes weken bedraagt, heeft de rechtbank in haar uitspraken van 22 mei 2023 [1] reeds geoordeeld dat de beslistermijn in dit geval twaalf weken bedraagt.
4.2.
Verzoeker heeft het bezwaarschrift tegen het besluit van 13 september 2022 ingediend op 27 september 2022. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld moet het college, omdat er een adviescommissie is, binnen twaalf weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn van zes weken voorbij is. In dit geval eindigde de beslistermijn op 17 januari 2023. Verzoeker heeft het college op 7 december 2022 in gebreke gesteld. Op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken. De beoordeling of het college bij brief van 31 oktober 2022 de beslistermijn rechtsgeldig heeft opgeschort, kan daarmee achterwege blijven. Anders dan verzoeker meent, wordt bij een rechtsgeldige opschorting de beslistermijn verlengd met de periode van de opschorting en eindigt de beslistermijn niet op de laatste dag van de opschorting.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op het moment van indienen van het beroepschrift op 11 januari 2023 het beroepschrift niet voldeed aan de vereisten als genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
6. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 22 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.