ECLI:NL:RBZWB:2023:4324
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure betreffende bijzondere bijstand
Op 22 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Verzoekster had op 11 januari 2023 beroep ingesteld omdat het college volgens haar niet tijdig had beslist op haar bezwaar van 16 augustus 2022 tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Het college had op 20 januari 2023 alsnog op het bezwaar beslist, waarna verzoekster haar beroep introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoekster het beroep had ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan haar verzoek tegemoet was gekomen, kon de rechtbank het college veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank concludeert dat het college niet rechtsgeldig de beslistermijn heeft opgeschort en dat verzoekster het college op 7 december 2022 rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster door alsnog op het bezwaar te beslissen. Het verzoek om proceskostenveroordeling wordt als gegrond toegewezen, en de rechtbank stelt de proceskosten op € 418,50 vast. Tevens wijst de rechtbank erop dat het college verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.