ECLI:NL:RBZWB:2023:4324

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 23_227
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure betreffende bijzondere bijstand

Op 22 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Verzoekster had op 11 januari 2023 beroep ingesteld omdat het college volgens haar niet tijdig had beslist op haar bezwaar van 16 augustus 2022 tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Het college had op 20 januari 2023 alsnog op het bezwaar beslist, waarna verzoekster haar beroep introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoekster het beroep had ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan haar verzoek tegemoet was gekomen, kon de rechtbank het college veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank concludeert dat het college niet rechtsgeldig de beslistermijn heeft opgeschort en dat verzoekster het college op 7 december 2022 rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster door alsnog op het bezwaar te beslissen. Het verzoek om proceskostenveroordeling wordt als gegrond toegewezen, en de rechtbank stelt de proceskosten op € 418,50 vast. Tevens wijst de rechtbank erop dat het college verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/227

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. C. van der Ent),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

1. Verzoekster heeft bij brief van 11 januari 2023 beroep ingesteld omdat het college volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 16 augustus 2022 tegen het besluit van 15 juli 2022 betreffende de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering.
1.1.
Bij besluit van 20 januari 2023 heeft het college op het bezwaar beslist.
1.2.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
1.3.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
1.4.
Het college heeft de rechtbank meegedeeld dat geen proceskostenvergoeding aan de orde is, omdat het besluit binnen de wettelijke termijn is genomen en bekendgemaakt.

Overwegingen

2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. Voordat de rechtbank de vraag kan beantwoorden of er hier sprake is van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoekster, dient de rechtbank eerst te beoordelen of het beroepschrift voldeed aan de vereisten als genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Het beroepschrift kan eerst worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4.1.
Voor zover verzoekster zich op het standpunt stelt dat de beslistermijn zes weken bedraagt, heeft de rechtbank in haar uitspraken van 22 mei 2023 [1] reeds geoordeeld dat de beslistermijn in dit geval twaalf weken bedraagt.
4.2.
Verzoekster heeft het bezwaarschrift tegen het besluit van 15 juli 2022 ingediend op 16 augustus 2022. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld moet het college, omdat er een adviescommissie is, binnen twaalf weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn van zes weken voorbij is. In dit geval eindigde de beslistermijn op 18 november 2022. Het college heeft bij brief van 31 oktober 2022 de beslistermijn op willen schorten. De rechtbank stelt echter vast dat opschorting op grond van artikel 7:10, tweede lid, van de Awb enkel mogelijk is om een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb te herstellen. Naar het oordeel van de rechtbank doet die situatie zich hier niet voor. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er geen sprake is van een rechtsgeldige opschorting. De rechtbank is ook niet gebleken dat het college binnen de beslistermijn toepassing heeft gegeven aan artikel 7:10, derde of vierde lid, van de Awb. De beslistermijn eindigde daarmee op 18 november 2022. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verzoekster het college op 7 december 2022 rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroepschrift voldeed daarmee aan de vereisten als genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
5. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het college tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster door naar aanleiding van het beroep alsnog op het bezwaar te beslissen.
6. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het college in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Het geschil heeft betrekking op het uitblijven van een besluit. Deze geschillen moeten volgens vaste rechtspraak als licht worden beschouwd. Daarom merkt de rechtbank de zaak als licht aan (wegingsfactor 0,5).
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 0,5).
7. De rechtbank wijst erop dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot het college moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 22 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.