ECLI:NL:RBZWB:2023:4325

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1714
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak betreffende bijzondere bijstand

Op 22 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De verzoekster had op 3 maart 2023 beroep ingesteld omdat het college volgens haar niet tijdig had beslist op haar bezwaar van 17 november 2022 tegen een besluit van 25 oktober 2022. Dit besluit betrof haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering en de eigen bijdrage rechtsbijstand ingevolge de Participatiewet.

Na het indienen van het beroep, heeft het college op 16 maart 2023 alsnog op het bezwaar beslist. De verzoekster trok daarop haar beroep in, maar verzocht de rechtbank om het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar het college heeft hierop niet gereageerd.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. De rechtbank concludeerde dat het beroepschrift op het moment van indienen niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, omdat de beslistermijn van het college nog niet was verstreken.

Daarom heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1714

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. C. van der Ent),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

1. Verzoekster heeft bij brief van 3 maart 2023 beroep ingesteld omdat het college volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 17 november 2022 tegen het besluit van 25 oktober 2022 betreffende haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering en de eigen bijdrage rechtsbijstand ingevolge de Participatiewet.
1.1.
Bij besluit van 16 maart 2023 heeft het college op het bezwaar beslist.
1.2.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
1.3.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
1.4.
Het college heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. Voordat de rechtbank de vraag kan beantwoorden of er hier sprake is van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoekster, dient de rechtbank eerst te beoordelen of het beroepschrift voldeed aan de vereisten als genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Het beroepschrift kan eerst worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4.1.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de beslistermijn zes weken bedraagt. Zoals de rechtbank in haar uitspraken van 22 mei 2023 [1] reeds heeft geoordeeld, bedraagt de beslistermijn in dit geval echter twaalf weken.
4.2.
Verzoekster heeft het bezwaarschrift tegen het besluit van 25 oktober 2022 ingediend op 17 november 2022. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld moet het college, omdat er een adviescommissie is, binnen twaalf weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn van zes weken voorbij is. In dit geval eindigde de beslistermijn op 28 februari 2023. Verzoekster heeft het college op 23 januari 2023 in gebreke gesteld. Op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op het moment van indienen van het beroepschrift op 3 maart 2023 het beroepschrift niet voldeed aan de vereisten als genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
6. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 22 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.