ECLI:NL:RBZWB:2023:4514
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en vergoeding van immateriële schade
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 17 februari 2021 een waarde-beschikking verzonden, waarbij de waarde van de woning van belanghebbende per 1 januari 2020 op € 302.000 was vastgesteld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door G. Gieben van Previcus Vastgoed B.V. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar zijn waarde voldoende heeft onderbouwd met vergelijkingsobjecten. De rechtbank wijst ook op de procedurele aspecten van de Wet WOZ en concludeert dat de beroepsgrond van belanghebbende niet slaagt. Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met 5 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding toe van € 50, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, handhaaft de beschikking en de aanslag OZB, en kent een proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende.