ECLI:NL:RBZWB:2023:4578
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de daaruit voortvloeiende aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 391.000 per 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 325.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft op 7 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van belanghebbende als de heffingsambtenaar en een taxateur aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde een matrix en foto’s van de woning overgelegd, en heeft de waarde bepaald aan de hand van vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft geen gemotiveerde betwisting van de gehanteerde indexering van de verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten gedaan.
De rechtbank oordeelt verder dat de redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep is overschreden met afgerond 5 maanden, en kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 50, verdeeld over de bezwaarfase en de beroepsfase. Uiteindelijk wordt het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en blijven de WOZ-waarde en de aanslag gehandhaafd. De rechtbank wijst ook op de proceskostenvergoeding en de vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende.