ECLI:NL:RBZWB:2023:4803
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op zelfstandigen- en startersaftrek in het belastingrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 251.579, en had daarbij belastingrente in rekening gebracht. Het bezwaar van belanghebbende werd door de inspecteur ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.
De rechtbank onderzoekt of belanghebbende recht heeft op de zelfstandigen- en startersaftrek, waarbij het urencriterium centraal staat. Belanghebbende, die op 13 oktober 2020 een eenmanszaak is gestart, heeft in 2020 meer dan 550 uur aan zijn onderneming besteed, maar voldoet niet aan het vereiste van 1.225 uren. De rechtbank overweegt dat de versoepeling van het urencriterium tijdens de Coronacrisis niet op belanghebbende van toepassing is, aangezien hij niet aan de voorwaarden voldoet.
Belanghebbende stelt dat hij door de late start van zijn onderneming niet aan het urencriterium kan voldoen en doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank wijst dit af, omdat de wetgever bewust heeft gekozen voor een strikte toepassing van het urencriterium. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, gebaseerd op informatie van de Kamer van Koophandel en de Belastingdienst, wordt afgewezen, omdat belanghebbende niet kan aantonen dat hij op basis van deze informatie anders zou hebben gehandeld.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, waardoor de aanslag en de beschikking belastingrente in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.