ECLI:NL:RBZWB:2023:4807

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
22/206
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete na gebruik van een geschorst voertuig

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) opgelegd over de periode van 28 juni 2020 tot en met 27 juni 2021, alsook een verzuimboete van € 753. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep en oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat belanghebbende op 4 juni 2021 gebruik heeft gemaakt van de openbare weg met een geschorst voertuig. De rechtbank stelt vast dat de vrijstelling van MRB voor het rijden naar een APK-keuring niet van toepassing was, aangezien er geen keuring op die datum plaatsvond. De rechtbank wijst erop dat belanghebbende niet kon vertrouwen op de informatie op de website van de RDW, die niet voldoende duidelijk was over de voorwaarden voor het rijden met een geschorst voertuig.

De rechtbank oordeelt ook over de verzuimboete. Hoewel belanghebbende stelt dat hij geen verwijt treft, concludeert de rechtbank dat de boete terecht is opgelegd, maar matigt deze tot € 190. Dit is gebaseerd op de omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat belanghebbende zich wilde houden aan de regels, maar niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de geldende voorwaarden. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking en bepaalt dat belanghebbende recht heeft op terugbetaling van het griffierecht en een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/206

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 december 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) over het tijdvak 28 juni 2020 tot en met 27 juni 2021 opgelegd van € 753 (hierna: de naheffingsaanslag) en bij gelijktijdige beschikking een verzuimboete opgelegd van € 753 (hierna: de boetebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag en de verzuimboete gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd. De boetebeschikking is ook terecht aan belanghebbende opgelegd, maar deze dient wel te worden gematigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is vanaf 22 maart 2016 houder van een motorrijtuig van het merk [automerk] met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De geldigheid van het kenteken is onder meer geschorst geweest in de periode 28 juli 2020 tot en met 2 juli 2021.
4.1.
Op 26 mei 2021 is de auto APK-gekeurd.
4.2.
Op de website van de RDW staat met betrekking tot het rijden met een geschorst voertuig onder meer het volgende vermeld:
“U mag met een geschorst voertuig voor een APK-keuring rijden naar een RDW-erkend bedrijf dat APK-keuringen uitvoert of naar een RDW-keuringsstation. Een voertuig waarvoor de APK-plicht geldt, moet immers een geldige APK hebben op het moment dat de schorsing afloopt of u deze stopzet.
U moet dan de afspraakbevestiging, met daarop het tijdstip van de keuring, bij u hebben. Deze moet u kunnen laten zien als de politie daar om vraagt. Ook moet het voertuig WA verzekerd zijn.
U mag alleen rond de afspraaktijd rijden van het adres waar het voertuig is gestald naar het adres waar u de APK-keuring laat doen. U neemt daarbij de kortste route.
U hoeft op de dag van de keuring geen motorrijtuigenbelasting te betalen en u hoeft de APK-keuring vooraf niet te melden. Meer informatie op de website van de Belastingdienst.”
4.3.
Op 4 juni 2021 is via camerabeelden op de N302 geconstateerd dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg. Naar aanleiding van deze constatering heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking aan belanghebbende opgelegd.

Motivering

Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd en niet te hoog vastgesteld?
5. Indien met een motorrijtuig van de weg gebruik wordt gemaakt terwijl voor dit motorrijtuig een schorsing geldt, kan MRB worden nageheven. [1] De na te heffen MRB wordt berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg is geconstateerd. [2] Indien blijkt dat de MRB over (een gedeelte van) de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor het motorrijtuig is betaald, wordt de MRB in zoverre verminderd. [3]
5.1.
Vrijstelling van MRB wordt verleend voor motorrijtuigen waarmee met het oog op een te verrichten APK-keuring van het motorrijtuig [4] tijdens schorsing gebruik van de weg wordt gemaakt (de vrijstelling). De vrijstelling geldt op de dag waarop dat motorrijtuig aan de keuring wordt onderworpen. [5]
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende op 4 juni 2021 met de auto gebruik heeft gemaakt van de openbare weg terwijl voor de auto op dat moment een schorsing gold. De vrijstelling was niet van toepassing, aangezien geen sprake was van een APK-keuring op 4 juni 2021. De naheffingsaanslag is als uitgangspunt dus terecht aan belanghebbende opgelegd.
5.3.
Het standpunt van belanghebbende dat hij uit de tekst van de website van de RDW (zie 4.2) kon en mocht afleiden dat de vrijstelling van toepassing was indien hij rond de datum van de APK de auto via de kortste route van de garage bij zijn vakantieappartement te [plaats 2] naar de garage te [plaats 3] voor de APK (en daarna weer terug) zou brengen, volgt de rechtbank niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. [6] De rechtbank merkt op dat op de website van de RDW staat dat er “rond de afspraak
tijd” op de weg mag worden gereden en niet “rond de afspraak
datum”. Verder staat op diezelfde website van de RDW dat “
op de dag van de keuringgeen MRB hoeft te worden betaald”. Ook staat er op diezelfde website (volgens een door belanghebbende overgelegde printscreen van 3 juli 2021) een link naar de website van de Belastingdienst. Ten tijde van de zitting bij de rechtbank stond op de website van de Belastingdienst vermeld dat
op de dagvan de keuring met het geschorste motorrijtuig naar de keuring mag worden gereden. De stelling van belanghebbende dat dit toentertijd niet stond vermeld op de website van de Belastingdienst wordt bij gebrek aan wetenschap betwist door de inspecteur en is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt door belanghebbende. Aan de in 4.2 vermelde tekst van de website van de RDW (gelet op de inhoud van de tekst en de verwijzing naar de website van de Belastingdienst) kon belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank geen vertrouwen ontlenen dat de vrijstelling ook zou gelden op andere dagen dan de dag van de APK-keuring.
5.4.
De na te heffen belasting is berekend over de laatste vier tijdvakken, verminderd met de periode waarover al MRB was betaald. De naheffingsaanslag is dus berekend over de juiste periode en daarom niet te hoog vastgesteld.
Is de verzuimboete terecht opgelegd en niet te hoog vastgesteld?
6. Indien een belastingplichtige de verschuldigde belasting in geval van gebruik van de weg met een geschorst motorrijtuig niet (tijdig) heeft betaald, kan een verzuimboete worden opgelegd van in beginsel ten hoogste 100% van de betaalde belasting. [7] Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) of als sprake is van een pleitbaar standpunt dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is – kortgezegd – sprake als belanghebbende geen enkel verwijt treft dat de verschuldigde belasting niet (tijdig) is betaald. [8]
6.1.
Belanghebbende is van mening dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. Hij stelt naar eer en geweten te hebben gehandeld conform gepubliceerd beleid op de website van de RDW. Hij is zelf fiscalist, gespecialiseerd in IB en VPB en volgens zijn standpunt weet hooguit één op de duizend fiscalisten dat de regeling van de MRB met betrekking tot de APK-keuring anders is dan op de website van de RDW staat aangegeven. Verder heeft belanghebbende toegelicht dat hij de auto ongebruikelijk lang heeft geschorst, omdat hij de auto niet kon gebruiken vanwege privéomstandigheden van zichzelf en zijn echtgenote. Vanwege die privéomstandigheden heeft belanghebbende de auto in september 2021 verkocht.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de boete in overeenstemming met de wet opgelegd. Het beboetbare feit is begaan. Er is namelijk met het motorrijtuig gebruik gemaakt van de openbare weg tijdens een voor het motorrijtuig geldende schorsing. Ook is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van avas. Daarbij benadrukt de rechtbank dat de schorsingsbepaling een begunstigende bepaling is, omdat de belastingplichtige die daarop een beroep doet geen MRB hoeft te betalen. Van de belastingplichtige mag dan worden verwacht dat hij zich strikt aan de regels houdt en ook gedegen onderzoek doet naar de geldende voorwaarden. Gelet op hetgeen in 5.3 is overwogen kon belanghebbende geen vertrouwen ontlenen aan de tekst van de website van de RDW dat rijden op de openbare weg op een andere dag dan die van de APK-keuring was toegestaan of had hij daaraan tenminste moeten twijfelen en nader onderzoek moeten doen. Voor zover de stelling van belanghebbende over de kennis van fiscalisten in het algemeen met betrekking tot de regels van motorrijtuigenbelasting al juist zou zijn, dan kan die stelling, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet leiden tot het oordeel dat sprake is van avas bij belanghebbende. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de verzuimboete geheel achterwege te laten.
6.3.
Wel ziet de rechtbank in alle omstandigheden van het geval aanleiding om de verzuimboete te matigen. De rechtbank acht geloofwaardig de verklaring van belanghebbende dat hij tijdens de schorsingsperiode met de auto enkel gebruik heeft gemaakt van de openbare weg om te rijden naar en van de garage waar de auto de APK-keuring heeft gekregen. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat belanghebbende zich juist aan de regels wilde houden en alleen de inhoud van die regels niet goed genoeg heeft onderzocht. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de verzuimboete te matigen tot € 200. De rechtbank acht deze boete passend en geboden.
Verder dient de boete nog te worden verminderd in verband met undue delay. De duur van de redelijke termijn voor berechting is afgerond met 1 maand overschreden. Dit leidt tot een vermindering van de boete met 5%. De boete worden daarom vastgesteld op € 190.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande blijft de naheffingsaanslag MRB in stand en wordt de verzuimboete gematigd tot € 190. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking.
7.1.
Vanwege de matiging van de verzuimboete, is het beroep gegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht terug en hij krijgt ook een vergoeding van zijn reiskosten voor het bijwonen van de zitting van € 17,04, gebaseerd op kosten openbaar vervoer 2de klas retour. [9] Belanghebbende heeft de door hem gestelde verletkosten niet met nadere gegevens onderbouwd. De rechtbank gaat daarom voor het vaststellen van de verletkosten uit van het minimumtarief van € 8 [10] en een tijdsbesteding van 2,5 uur (in verband met reistijd en het bijwonen van de zitting) en stelt de vergoeding voor de verletkosten vast op € 20. De overige door belanghebbende gestelde kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand [11] aangezien belanghebbende zelf feitelijk optreedt in zijn eigen zaak. [12]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de boetebeschikking;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking;
- vermindert de boetebeschikking tot € 190;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 37,04 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 10 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [13]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ’s Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 35, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB).
2.Artikel 35, tweede lid, van de Wet MRB.
3.Artikel 35, tweede en vijfde lid, van de Wet MRB.
4.Ingevolge hoofdstuk V van de Wegenverkeerswet 1994.
5.Artikel 72, eerste lid, onderdeel m, van de Wet MRB.
6.Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069.
7.Artikel 37 van de Wet MRB, in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
8.Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.
9.Artikel 1, aanhef en onder c en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in samenhang met artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.
10.Artikel 2, eerste lid, letter e, van het Bpb.
11.Artikel 1, letter a, van het Bpb.
12.Hoge Raad 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5409 en Hoge Raad 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:197.
13.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.