Uitspraak
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak vordert eiseres, [eiser01], betaling van haar voormalige werkgever, [gedaagde01], van het loon na de overgang van de onderneming. Eiseres was in dienst bij [gedaagde01] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die eindigde op 31 december 2021. Eiseres heeft het loon over de periode van mei tot en met december 2021 gevorderd, na een eerdere aansprakelijkstelling van [gedaagde01] op 13 juli 2022. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde01] op 13 december 2021 zijn onderneming heeft overgedragen aan [naam01]. Hierdoor zijn de rechten en verplichtingen van [gedaagde01] op grond van artikel 7:663 BW overgegaan op [naam01]. Echter, [gedaagde01] blijft hoofdelijk verbonden voor de verplichtingen die zijn ontstaan vóór de overgang. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van [eiser01] tot betaling van het loon zal worden toegewezen, maar dat [gedaagde01] niet aansprakelijk is voor het loon tot en met 31 december 2021. Het toegewezen bedrag aan achterstallig loon en vakantiegeld bedraagt € 1.056,43 bruto, met een wettelijke verhoging van € 264,11. Daarnaast is [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten van [eiser01].