ECLI:NL:RBZWB:2023:5321

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 1618
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzuimboete en hoorplicht in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, vergezeld van een verzuimboete van € 385. Belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen deze verzuimboete, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 29 juni 2023, waarbij belanghebbende niet aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete terecht is opgelegd, maar dat deze gematigd moet worden tot € 60. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de hoorplicht niet heeft geschonden, omdat belanghebbende niet tijdig heeft gereageerd op de uitnodiging voor het hoorgesprek. De rechtbank overweegt dat het aan belanghebbende is om ervoor te zorgen dat hij zijn post tijdig kan inzien, vooral gezien zijn verblijf in het buitenland.

De rechtbank concludeert dat de verzuimboete in beginsel terecht was, maar dat de omstandigheden van het geval aanleiding geven tot een vermindering van de boete. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en gelast dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1618

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (België), belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 februari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 385 (de verzuimboete).
1.2.
Belanghebbende is uitsluitend in bezwaar gekomen tegen de verzuimboete. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de verzuimboete gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Belanghebbende is met kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de inspecteur de hoorplicht heeft geschonden. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en de verzuimboete dient te worden verminderd naar € 60. Verder is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

2. Belanghebbende woonde tot 28 april 2021 in Duitsland en daarna in België. Hij heeft tot 28 april 2021 een postadres in Nederland (het postadres) opgegeven bij de Belastingdienst.
2.1.
Bij brief van 28 februari 2020, gestuurd naar het postadres, is belanghebbende uitgenodigd om vóór 1 juli 2020 aangifte IB/PVV over het jaar 2019 (de aangifte) te doen.
2.2.
Op 25 mei 2020 is door een (voormalige) belastingconsulent namens belanghebbende een verzoek gedaan tot het verlenen van uitstel voor het doen van de aangifte. Dit verzoek is afgewezen.
2.3.
Bij brief van 25 november 2020, gestuurd naar het postadres, is belanghebbende aangemaand om vóór 9 december 2020 de aangifte te doen.
2.4.
Op 10 mei 2021 heeft belanghebbende de aangifte ingediend.

Motivering

Schending hoorplicht?
4. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat ondanks zijn expliciete verzoek om te mailen, de inspecteur de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar – en daarmee het wijzen op de mogelijkheid op het hoorgesprek – enkel per post aan hem heeft toegezonden. Als gevolg daarvan zag hij de brief pas op 17 februari 2022 toen hij terug kwam van een lang verblijf in Oostenrijk. Toen was de termijn verstreken en was al uitspraak op bezwaar gedaan. De inspecteur heeft belanghebbende naar zijn mening in alle redelijkheid de kans op verheldering heeft ontnomen. Naar de rechtbank begrijpt, bedoelt belanghebbende hiermee dat de hoorplicht geschonden is.
4.1.
De rechtbank overweegt dat het initiatief voor het nemen van een hoorgesprek bij de inspecteur ligt. [1] Indien belanghebbende niet binnen een door de inspecteur gestelde termijn verklaart dat hij gebruik wenst te maken van het recht om gehoord te worden, kan de inspecteur afzien van het horen. Zo nodig verifieert de inspecteur of de belanghebbende de uitnodiging om gehoord te worden ontvangen heeft.
4.2.
Belanghebbende heeft in zijn e-mail van 29 november 2021 aangegeven dat hij het antwoord van de inspecteur graag per e-mail wil ontvangen in verband met de uitbraak van Covid-19 en reisbeperkingen. Echter, aangezien de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar naar het huisadres van belanghebbende is gestuurd, was die opmerking van belanghebbende geen aanleiding voor de inspecteur om te verifiëren of belanghebbende de uitnodiging om gehoord te worden ontvangen heeft. Belanghebbende heeft niet vermeld dat hij langdurig niet thuis was en dat dat voor hem een reden was om de brief per mail te willen ontvangen. Ook anderszins was er geen aanleiding voor de inspecteur om te twijfelen aan de ontvangst van de uitnodiging. De omstandigheid dat belanghebbende de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar pas later heeft gezien, moet daarom voor zijn rekening en risico blijven. Dit brengt mee dat de hoorplicht niet is geschonden.
Is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
5. Aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, kan een verzuimboete worden opgelegd. [2] Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijk maximum € 5.278, ofwel € 385. [3]
5.1.
Vaststaat dat de aangifte niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn is ingediend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verzuimboete in beginsel terecht is opgelegd. De omstandigheid dat het ging om een nihilaangifte maakt niet dat een boete wegens het niet tijdig doen van die aangifte achterwege moet blijven.
5.2.
Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld bij de belastingplichtige. Wel dient de verzuimboete achterwege te blijven indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Van avas is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte werd gedaan. [4] De bewijslast ter zake rust op belanghebbende.
5.3.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende geloofwaardig heeft verklaard dat zijn voormalige Duitse adviseur eind 2019 heeft bevestigd dat de aangifte was opgenomen in hun uitstelregeling en dat de termijn voor het doen van aangifte daarom liep tot 1 juli 2021. De rechtbank gaat ervan uit dat belanghebbende daarom in eerste instantie in de veronderstelling verkeerde dat de aangifte binnen die termijn zou moeten zijn gedaan.
5.4.
De onjuistheid van die veronderstelling zou zijn gebleken na ontvangst van de uitnodiging, herinnering en aanmaning tot het doen van aangifte. Belanghebbende voert echter aan dat hij deze brieven niet heeft gezien omdat deze zijn verstuurd naar het postadres, hij in 2020 in Duitsland woonde en reizen naar Nederland van circa april 2020 tot begin 2021 werd afgeraden door de Duitse overheid in verband met de Covid-19 pandemie. Hij heeft na het overlijden van zijn Nederlandse belastingadviseur in april 2020 diverse keren contact opgenomen met de Belastingtelefoon om een aangiftebiljet op te vragen en om aan te geven dat hij deze niet kon ophalen vanwege het inreisverbod. De medewerkers van de Belastingtelefoon hebben toen toegezegd dat de belastingdienst begripvol zou zijn in relatie tot de Covid-19 pandemie en van de gesprekken een aantekening zouden maken. De inspecteur betwist niet dat belanghebbende meerdere keren contact heeft gehad met de Belastingtelefoon, maar is van mening dat het niet controleren van post op het postadres voor risico van belanghebbende blijft.
5.5.
De rechtbank overweegt dat het in beginsel aan belanghebbende is om maatregelen te nemen als hij langere tijd zijn post niet kan inzien. De maatregel die belanghebbende heeft genomen is dat hij contact heeft opgenomen met de Belastingtelefoon. Het is voor de rechtbank echter niet goed te beoordelen of belanghebbende daarmee alle van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. Niet duidelijk is op welke momenten belanghebbende contact heeft opgenomen met de Belastingtelefoon, welke coulance precies is toegezegd en of belanghebbende ervan mocht uitgaan dat deze toezegging ook nog zou gelden op het moment dat de aanmaning werd verzonden. Een nadere toelichting op deze punten ontbreekt. Belanghebbende is daarom niet in zijn bewijslast geslaagd dat sprake is van avas.
5.6.
Vervolgens stelt de rechtbank zich voor de vraag of de aan belanghebbende opgelegde boete passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle omstandigheden van het geval in dit geval een boete van € 60 passend en geboden is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de rechtbank de verzuimboete zal verminderen tot € 60. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de verzuimboete tot € 60;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 28 juli 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Paragraaf 9 Besluit, eerste lid, Besluit Fiscaal Bestuursrecht.
2.Artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in samenhang met artikel 9, derde lid, van de AWR.
3.Paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
4.Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid van de AWR.