ECLI:NL:RBZWB:2023:5622

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
10212592 \ CV EXPL 22-4306
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Schouw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van gedaagde voor schade uit tweede huurovereenkomst auto na ongeval

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de gedaagde partij, aangeduid als [gedaagde01], aangesproken op haar verplichtingen uit een tweede huurovereenkomst voor een Volkswagen Polo. De eiser, [eiser01], heeft de gedaagde gesommeerd om schadevergoeding te betalen na een ongeval dat plaatsvond tijdens de huurperiode. De procedure begon met een tussenvonnis op 8 februari 2023 en de mondelinge behandeling vond plaats op 28 juni 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde gebonden is aan de tweede huurovereenkomst, ondanks haar verweer dat zij geen volmacht had gegeven aan haar ex-partner, [naam01], om de overeenkomst aan te gaan. De rechter oordeelde dat er sprake was van schijn van volmachtverlening, waardoor de gedaagde aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan tijdens de huurperiode. De eiser vorderde in totaal € 18.556,41 aan schadevergoeding, inclusief buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 11.306,41, te vermeerderen met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de eiser toegewezen. Het vonnis is uitgesproken op 9 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10212592 \ CV EXPL 22-4306
Vonnis van 9 augustus 2023
in de zaak van
[eiser01] H.O.D.N. [bedrijf eiser01],
te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde: mr. S.P.H. Brinkman,
tegen
[gedaagde01],
te [plaats01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
gemachtigde: mr. I.A.C. Cools.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 februari 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 28 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Op 4 april 2022 heeft [gedaagde01] zich door haar ex-partner [naam01] naar het autoverhuurbedrijf van [eiser01] laten brengen. Daar heeft zij bij [eiser01] een Volkswagen Polo (hierna: de auto) gehuurd. Namens [eiser01] heeft zijn medewerker [naam02] de huurovereenkomst (hierna: de eerste huurovereenkomst) gesloten. De afgesproken huurtermijn liep af op 11 april 2022 om 10.00 uur.
2.2
Op 12 april 2022 is [naam01] met de auto terug naar [eiser01] gereden. [naam01] heeft zijn handtekening onder een nieuwe huurovereenkomst voor de auto (hierna: de tweede huurovereenkomst) gezet. Dit keer liep de huurtermijn van 11 april 2022 tot 18 april 2022 10.00 uur. [gedaagde01] staat in deze tweede huurovereenkomst wederom als huurder en bestuurder vermeld. Naast [naam02] was dit keer ook [eiser01] aanwezig bij de verhuur.
2.3
Op beide huurovereenkomsten zijn [eiser01] ’ algemene voorwaarden van toepassing. De volgende artikelen zijn daaruit van belang:

Artikel 2: (…)
Huurder verplicht zich het voertuig uiterlijk op de dag en op het tijdstip dat de overeenkomst eindigt (…) terug te bezorgen (…)
(…)
Artikel 7: (…)
2.
Huurder is gehouden het voertuig in oorspronkelijke staat bij verhuurder terug te bezorgen.
(…)
Artikel 8: (…)
2.
Huurder is aansprakelijk voor alle schade die is ontstaan ten gevolge van enige gebeurtenis tijdens de huurperiode (…)
3.
Indien er een eigen risico (…) is overeengekomen, is de aansprakelijkheid (…) beperkt tot het bedrag van het eigen risico, tenzij:
-
de schade is ontstaan tijdens of ten gevolge van handelen of nalaten in strijd met artikel 7;
(…)
7.
De schade ten gevolge van de onmogelijkheid het voertuig tijdens de periode van herstel of vervanging te verhuren, wordt op voorhand bepaald op het aantal dagen gemoeid met herstel of vervanging van het voertuig, vermenigvuldigd met de huurprijs per dag, verminderd met 10% in verband met besparing van variabele kosten.
(…)
Artikel 14: (…)
Huurder is aansprakelijk voor gedragingen en nalaten van de bestuurder (…) en andere gebruikers van het voertuig, ook indien deze niet de instemming van huurder hadden.
(…)
2.4
Op 14 april 2022 is de auto betrokken geraakt bij een botsing met een Duitse auto in Essen (Duitsland), met schade aan beide auto’s tot gevolg. Onbekend is wie de auto op dat moment bestuurde. Het schadeaangifteformulier werd alleen door de bestuurder van de Duitse auto ingevuld.
2.5
Na inbeslagname en vrijgave van de auto door de Duitse politie heeft [eiser01] op 11 mei 2022 de auto met een autotrailer opgehaald, waarna hij de auto heeft laten repareren.
2.6
Bij brief van 5 augustus 2022 heeft de gemachtigde van [eiser01] [gedaagde01] gesommeerd de identiteit van de onbekend gebleven bestuurder bekend te maken, het schadeaangifteformulier in te (laten) vullen en de schade van [eiser01] te vergoeden. [gedaagde01] heeft aan dit alles geen gevolg gegeven en haar aansprakelijkheid betwist.

3.Het geschil

3.1
[eiser01] vordert veroordeling van [gedaagde01] tot betaling aan hem van diverse schadeposten van in totaal € 18.556,41, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 april 2022 tot de dag van algehele voldoening. Daarnaast vordert [eiser01] [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 960,56. Ten derde vordert [eiser01] vergoeding van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als de proceskosten niet binnen veertien dagen na vonnis zijn betaald. [eiser01] verzoekt de veroordelingen zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2
[eiser01] legt primair aan zijn vorderingen ten grondslag dat de tweede huurovereenkomst door [naam01] als gevolmachtigde van [gedaagde01] is aangegaan. In ieder geval is sprake van schijn van volmachtverlening door [gedaagde01] . Zij is derhalve aansprakelijk voor de schade als gevolg van het ongeval tijdens de huurperiode. Er is sprake van slecht huurderschap, [gedaagde01] is toerekenbaar tekortgeschoten onder de tweede huurovereenkomst. Concreet heeft [gedaagde01] in strijd met bepalingen uit de algemene voorwaarden nagelaten de auto op 18 april 2022 in de oorspronkelijke staat terug te brengen, heeft zij geen toestemming gevraagd of gekregen om de auto door een derde te laten besturen en heeft zij niet gemeld dat de auto uit haar macht is geraakt. Ook is de auto zonder toestemming van [eiser01] , in strijd met artikel 7 lid 9 van algemene voorwaarden, buiten de landsgrenzen gebracht.
Subsidiair baseert [eiser01] zijn vorderingen op de eerste huurovereenkomst. Ook na afloop van die huurovereenkomst, was [gedaagde01] nog aan de verplichtingen uit die overeenkomst gebonden.
3.3
[gedaagde01] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser01] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser01] in de kosten van deze procedure. Zij voert daartoe aan dat zij geen volmacht heeft gegeven aan [naam01] om in haar naam de huur van de auto te verlengen. Zij heeft hem slechts gevraagd de auto terug te brengen, nu zij daartoe zelf niet in de gelegenheid was. Zij betwist dat sprake is van schijn van volmachtverlening. Geen sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen omdat [eiser01] , als professionele ondernemer, heeft nagelaten te onderzoeken of [gedaagde01] wel een volmacht had afgegeven.
Voor het geval [gedaagde01] wel gebonden is aan de tweede huurovereenkomst, is zij niet tekortgeschoten. [eiser01] en [naam02] waren zich ervan bewust dat de verlenging van de huurovereenkomst niet conform de algemene voorwaarde geschiedde. [eiser01] was er daarbij van op de hoogte dat [naam01] de auto bestuurde. [gedaagde01] hoefde niet melden dat de auto uit haar macht was geraakt en [eiser01] heeft ook stilzwijgend goedgekeurd dat de auto buiten de landsgrenzen werd gebracht nu het rittenrapport op 12 april 2022 bij hem bekend was. Uit het rittenrapport blijkt dat [gedaagde01] de auto al op 10 april 2022 buiten de landsgrenzen heeft gebracht of heeft laten brengen. Zij kan hoe dan ook niet voor méér aansprakelijk zijn dan voor het afgesproken eigen risico.
[gedaagde01] betwist ook aansprakelijk te zijn op de subsidiaire grondslag, nu zij de auto op 12 april 2022 heeft laten terugbrengen en de schade op 14 april 2022 is ontstaan.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Schijn van volmachtverlening
4.1
Partijen twisten primair over de vraag of [gedaagde01] gebonden is aan de tweede huurovereenkomst. Uit het dossier blijkt niet dat [gedaagde01] een volmacht heeft gegeven aan [naam01] om in haar naam die overeenkomst te sluiten. Uit het aangaan van de tweede huurovereenkomst leidt de kantonrechter af dat [eiser01] wel heeft aangenomen dat [gedaagde01] [naam01] had gevolmachtigd. De vraag is of [eiser01] dat mócht aannemen. Artikel 3:61 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt voor dergelijke situaties: “
Is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan.
4.2
In de rechtspraak is bepaald dat schijn van volmachtverlening ook kan worden toegerekend als de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. [1] Dit risicobeginsel gaat niet zó ver dat het gewekte vertrouwen uitsluitend mag zijn gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegde persoon zelf. De rechter moet mede feiten of omstandigheden vaststellen die de vertegenwoordigde betreffen en die rechtvaardigen dat deze, in zijn verhouding tot de wederpartij, het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt. [2]
4.3
Vast staat dat [gedaagde01] en [naam01] op 4 april 2022 bij het bedrijf van [eiser01] kwamen omdat [gedaagde01] geen vervoer had en daarom [naam01] haar had laten brengen. [naam02] heeft beiden toen in elkaars aanwezigheid gezien. Hun gezamenlijke aanwezigheid is naar het oordeel van de kantonrechter een feit dat [gedaagde01] zelf betreft. Daaruit kon door [naam02] – in het licht van de latere terugkeer van [naam01] met de door [gedaagde01] gehuurde auto – een zekere onderlinge verhouding tussen [gedaagde01] en [naam01] worden afgeleid. [gedaagde01] heeft op dat moment de eerste huurovereenkomst gesloten. Op 12 april 2022 heeft [naam01] de door [gedaagde01] gehuurde auto teruggebracht en tegenover [eiser01] en [naam02] verklaard dat [gedaagde01] de auto een week langer nodig had omdat haar eigen auto nog bij de garage stond. [naam02] herkende [naam01] van 4 april 2022, waarna [naam02] [eiser01] verzekerde – zo heeft [eiser01] bij de mondelinge behandeling verklaard – ‘dat het goed zat’. Het feit dat [gedaagde01] [naam01] met de door haar gehuurde auto terug naar [eiser01] heeft laten gaan – en waarbij de kantonrechter ervan uitgaat dat [eiser01] niet wist dat [gedaagde01] de door haar gestelde bedoeling had om de auto slechts terug te brengen – is eveneens een feit dat [gedaagde01] zelf betreft. Op grond van deze feiten, samengenomen met de niet onlogische en in de risicosfeer van [gedaagde01] vallende verklaring van [naam01] voor de huurverlenging ( [gedaagde01] eigen auto was nog niet uit de garage), mocht [eiser01] redelijkerwijs aannemen dat [naam01] als gevolmachtigde van [gedaagde01] handelde. De kantonrechter oordeelt daarom dat de schijn van volmachtverlening aan [gedaagde01] is toe te rekenen.
4.4
[eiser01] had volgens [gedaagde01] navraag bij haar moeten doen op 12 april 2022. Dan zou zij hem hebben gezegd dat zij [naam01] slechts had gevraagd om de auto in te leveren en dus niet om een nieuwe huurovereenkomst in haar naam aan te gaan. De kantonrechter overweegt dat [eiser01] achteraf bezien er beter aan had gedaan om nader onderzoek te doen naar de door hem veronderstelde volmacht. In het licht van de omstandigheden op 12 april 2022, zoals hiervoor weergegeven, was er op dat moment echter onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan een door [gedaagde01] aan [naam01] verleende volmacht.
4.5
De slotsom van het voorgaande is dat [gedaagde01] gebonden is aan de verplichtingen uit de tweede huurovereenkomst.
Aansprakelijkheid [gedaagde01]
4.6
Het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens de huurperiode van de tweede huurovereenkomst en heeft schade tot gevolg gehad. Op grond van artikel 8 lid 2 en artikel 14 van de algemene voorwaarden, zoals onder 2.3 hierboven geciteerd, is [gedaagde01] daarvoor aansprakelijk. Die aansprakelijkheid is niet beperkt tot het bedrag van het eigen risico omdat [gedaagde01] de auto niet in de oorspronkelijke staat heeft terugbezorgd (artikel 7 lid 2 algemene voorwaarden). Artikel 8 lid 3 van de algemene voorwaarden bepaalt in die situatie dat de aansprakelijkheid niet tot het eigen risico is beperkt. Nu [gedaagde01] op grond van het voorgaande aansprakelijk is, hoeven de overig gestelde tekortkomingen niet meer te worden beoordeeld.
4.7
Tussen partijen is in geschil wat de omvang is van de schade. [gedaagde01] vordert vergoeding van vier schadeposten. De kantonrechter zal deze hierna beoordelen.
Herstelkosten auto
4.8
Van de gevorderde hoofdsom ziet een deel van € 9.715,21 op de kosten van het herstel van de auto. Als zodanig is deze schadepost niet door [gedaagde01] weersproken. De kantonrechter zal de vordering in zoverre toewijzen. Ook zal hij de wettelijke rente, te berekenen per 14 april 2022, over dit deel van de vordering toewijzen.
Schade aan de Duitse auto
4.9
De tweede schadepost bedraagt volgens [eiser01] € 6.500,00. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser01] toegelicht dat zijn verzekeraar dat bedrag heeft uitbetaald en op zijn schadelijst heeft bijgeschreven. [eiser01] betaalt het bedrag terug aan zijn verzekeraar op basis van een ‘terugvalregeling’, over een periode van vijf jaar via een maandelijkse premieopslag. [gedaagde01] heeft hiertegen aangevoerd dat niet duidelijk is of de kosten door de verzekeraar worden gedragen en dat uit de door [eiser01] overgelegde productie 7 niet blijkt dat hij deze schade heeft geleden.
4.1
De stellingen met betrekking tot deze schadepost acht de kantonrechter onvoldoende onderbouwd. Uit het als productie 7 bij dagvaarding overgelegde overzicht kan niet worden afgeleid dat [eiser01] als gevolg van de schade aan de Duitse auto het bedrag van € 6.500,00 aan zijn verzekeraar moet betalen en dus deze schade lijdt. Productie 7 vermeldt een overzicht met een polis- en dossiernummer, de naam van de tussenpersoon, een schadedatum en -volgnummer en er staat € 6.500,00 in de kolommen ‘Schadereserve’ en ‘Schadelast’. De kolommen ‘Uitgekeerd’, ‘ Vordering ’ en ‘Regresreserve’ vermelden steeds € 0,00. Verdere gegevens of toelichtingen ontbreken.
Repatriëring auto
4.11
Als onderdeel van de hoofdsom vordert [eiser01] € 750,00 ter zake de kosten van het terughalen van de auto. Het zijn volgens hem eigen bedrijfskosten die bestaan uit transportkosten en arbeidsuren. De kosten zijn lager dan wanneer een ander bedrijf zou zijn ingeschakeld. [gedaagde01] meent dat dit deel van de vordering moet worden afgewezen omdat [eiser01] dit niet met verifieerbare stukken heeft onderbouwd.
4.12
De kantonrechter acht ook de stellingen met betrekking tot deze schadepost onvoldoende onderbouwd. Aannemelijk is dat [eiser01] kosten heeft moeten maken voor het terughalen van de auto, maar hij heeft nagelaten deze kosten deugdelijk te onderbouwen terwijl dat wel van hem kon worden verlangd. Onduidelijk is hoe hij exact tot het door hem begrote bedrag is gekomen, terwijl hij eenvoudig hiervan een berekening had kunnen overleggen onder verwijzing naar de benodigde werkuren, de kostprijs daarvan en eventuele overige kosten zoals benzinekosten. De vordering wordt voor wat betreft deze post daarom afgewezen.
Gederfde huurinkomsten
4.13
De vierde schadepost betreft het bedrag van € 1.591,20 aan gemiste huurinkomsten. Vanaf 21 juni 2022 kon de auto volgens [eiser01] weer worden verhuurd, zodat de periode van onverhuurbaarheid van de auto liep van 18 april 2022 tot 20 juni 2022. [eiser01] telt 34 dagen. Dat aantal vermenigvuldigt hij met de huurprijs van € 52,00 en verminderd de uitkomst met 10%. Deze berekening baseert hij op het bepaalde in artikel 8 lid 7 van de algemene voorwaarden. [eiser01] heeft als verklaring voor de duur van de periode van onverhuurbaarheid toegelicht dat pas het derde bedrijf dat hij aanzocht de schade kon herstellen. Het eerste bedrijf had geen tijd had en het tweede wilde de schade niet herstellen vanwege de omvang. [gedaagde01] heeft aangevoerd dat ook van deze schadepost geen stukken ter onderbouwing zijn overgelegd, terwijl dat wel had gekund. Zij wijst erop dat de auto op 11 mei 2022 weer in het bezit was van [eiser01] en de schadecalculatie al op 12 mei 2022 is opgesteld.
4.14
De kantonrechter kwalificeert artikel 8 lid 7 van de algemene voorwaarden als een boetebeding, waarbij de schade als gevolg van de onmogelijkheid de auto te verhuren is gefixeerd. Een nadere onderbouwing (met stukken met betrekking tot het herstel of met betrekking tot de daadwerkelijke verhuur als de auto verhuurbaar zou zijn geweest) is daarom niet vereist. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen. De wettelijke rente over dit deel van de vordering wijst de kantonrechter toe per 19 augustus 2022, veertien dagen na de brief van [eiser01] ’ advocaat van 5 augustus 2022.
Buitengerechtelijke kosten
4.15
[eiser01] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu gesteld noch gebleken is dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
Slotsom
4.16
Op grond van het voorgaande dient [gedaagde01] aan [eiser01] de schade aan de auto en de gederfde huurinkomsten te vergoeden. Het totaalbedrag dat in hoofdsom wordt toegewezen is daarmee € 11.306,41.
Proceskosten
4.17
[gedaagde01] in overwegende mate in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser01] worden begroot op:
- dagvaarding
129,74
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
- nakosten
792,00
132,00
(2,00 punten × € 396,00)
Totaal
1.746,74
4.18
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling aan [eiser01] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag van € 11.306,41, te vermeerderen met de wettelijke rente over
€ 9.715,21 berekend per 14 april 2022 en over € 1.591,20 berekend per 19 augustus 2022, tot aan de algehele voldoening;
5.2
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten van € 1.746,74‬, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde01] ook de kosten van betekening betalen,
5.3
[gedaagde01] is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Schouw en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.

Voetnoten

1.HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671 (ING/Bera); HR 11 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN9967.
2.HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142 (Tamacht/Hodenius).