ECLI:NL:RBZWB:2023:5669

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5893
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom voor recreatief verhuren in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland, die op 9 november 2022 een last onder dwangsom heeft opgelegd vanwege het in strijd met het bestemmingsplan recreatief verhuren van een woning. De rechtbank heeft de zaak op 27 juli 2023 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, en het college door vertegenwoordigers. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het recreatief verhuren van de woning niet past binnen de bestemming 'Wonen – Vrijstaande Landhuizen'. Eiser heeft aangevoerd dat het bestemmingsplan niet expliciet het recreatief verhuren verbiedt en dat de last onder dwangsom onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college terecht heeft vastgesteld dat de woning in strijd met het bestemmingsplan werd verhuurd, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de handhaving rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5893

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser,

(gemachtigde: mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland(het college).

Inleiding

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 9 november 2022 (bestreden besluit) over het opleggen van een last onder dwangsom vanwege het in strijd met het bestemmingsplan recreatief verhuren van de woning aan de [straatnaam] te [plaatsnaam 2] (hierna: de woning).
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2023 op zitting behandeld. Namens eiser waren zijn gemachtigde en [naam 1] aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en [naam 3] .

Beoordeling door de rechtbank

1. Wat zijn de feiten?

Het college heeft klachten ontvangen over overlast als gevolg van het recreatief verhuren van de woning.
In een brief van 20 december 2021 heeft het college eiser medegedeeld voornemens te zijn om handhavend op te treden tegen het in strijd met bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ recreatief verhuren van de woning. Eiser heeft daar een reactie op gegeven.
In een besluit van 10 mei 2022 (primair besluit) heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd. Het college heeft daar een dwangsom aan verbonden van € 1.000,- per overtreding, met een maximum van € 25.000,-.
Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Bij bestreden besluit heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft daar beroep tegen ingesteld.

2. Welke gronden heeft eiser aangevoerd?

Eiser heeft aangevoerd dat het college de last onder dwangsom ten onrechte heeft opgelegd. Volgens hem is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Op grond van het bestemmingsplan mag de woning worden gebruikt voor permanent of recreatief wonen. Het begrip recreatief wonen is niet gedefinieerd in het bestemmingsplan. Gelet daarop dient te worden gekeken naar wat daar naar gangbaar spraakgebruik onder wordt verstaan. Uit de definities van ‘recreatief’ en ‘wonen’ uit de Van Dale leidt eiser af dat daaronder wordt verstaan: ‘verblijf houden om in de vrije tijd te ontspannen’. Volgens eiser moet verder worden aangesloten bij de definitie van het begrip recreatiewoning die in artikel 1.42 van de planregels staat opgenomen. Het gebruik van de woning als recreatiewoning is synoniem aan recreatief wonen. De plansystematiek en de bedoeling van de planwetgever verzetten zich niet tegen een dergelijke uitleg. Uit hoofdstuk 5.2 van de plantoelichting blijkt dat vrijstaande recreatiewoningen of woningen zijn toegestaan binnen de woonbestemming. Uit de definitie van artikel 1.42 van de planregels blijkt ook niet dat uitsluitend recreatiewoningen mogen worden verhuurd, terwijl artikel 5 en 6 van de planregels met het verbod op permanente bewoning van recreatiewoningen hoofdzakelijk een beperking geven ten opzichte van de woonbestemmingen. Verder is in het bestemmingsplan geen planregel opgenomen waarin staat dat recreatieve verhuur aan derden binnen de bestemming niet is toegestaan. Eiser heeft ook verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 21 april 2021. [1]

3. Wat is het wettelijk kader?

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4. Was het college bevoegd om de last onder dwangsom op te leggen?

4.1
Het college is alleen bevoegd handhavend op te treden, wanneer sprake is van een overtreding. [2] In artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo staat dat het verboden is om – behoudens omgevingsvergunning – te handelen in strijd met het bestemmingsplan.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht vastgesteld dat hij bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen vanwege het in strijd met bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ recreatief verhuren van de woning. In dat bestemmingsplan is aan de woning de bestemming ‘Wonen – Vrijstaande Landhuizen’ toegekend en uit de planregels blijkt dat die bestemming is bedoeld voor permanent en recreatief wonen. [3] In die bestemmingsomschrijving staat limitatief opgesomd wat binnen de bestemming is toegelaten. Het college heeft – aan de hand van daartoe strekkende advertenties op internet – geconstateerd dat de woning recreatief werd verhuurd. De rechtbank is met het college van oordeel dat het recreatief verhuren van de woning niet past binnen het toegelaten gebruik recreatief wonen. Dat begrip is in het bestemmingsplan niet gedefinieerd. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS blijkt dat in een dergelijk geval bij de interpretatie van het begrip aansluiting moet worden gezocht bij het normale spraakgebruik.
Onder ‘wonen’ worden volgens vaste rechtspraak van de ABRvS [4] uiteenlopende vormen van huisvesting begrepen. Daaronder valt ook het verhuren van kamers aan personen die niet tot het huishouden van de verhuurder behoren. Voor wonen is daarnaast een zekere duurzaamheid vereist. De duur van het verblijf is volgens de ABRvS niet doorslaggevend voor de vraag of een verblijf voldoende duurzaam is om te worden aangemerkt als "wonen". Van belang zijn ook de andere omstandigheden van het geval. Onder ‘recreatie’ wordt in het dagelijks spraakgebruik verstaan: ‘verblijf gericht op ontspanning of vrijetijdsbesteding’. [5] Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat onder het begrip ‘recreatief wonen’ moet worden verstaan: een vorm van duurzame huisvesting gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank niet het standpunt van verzoeker dat geen verschil bestaat tussen recreatief wonen – dat enige vorm van duurzaamheid vereist – en het recreatief verhuren aan steeds andere personen. Voor de uitleg van het begrip recreatief wonen kan daarom ook niet worden aangesloten bij de definitie van recreatiewoning die in de planregels [6] staat opgenomen. In paragraaf 5.2 van de toelichting op het bestemmingsplan staat onder ‘artikel 12’ ook niet dat recreatiewoningen binnen de bestemming ‘Wonen – Vrijstaande Landhuizen’ zijn toegestaan. Dat dit mogelijk wel is toegelaten binnen de bestemming ‘Wonen’, maakt het voorgaande niet anders. Dat is immers niet de bestemming die aan de woning van eiser is toegekend.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het recreatief verhuren van de woning niet als recreatief wonen worden aangemerkt, omdat die activiteit geen duurzaam karakter heeft. De woning wordt immers verhuurd aan telkens andere toeristen, die daar slechts kortdurend recreatief verblijf houden en hun hoofdverblijf elders hebben. Dat eiser zelf ook gebruik maakt van die woning maakt dit niet anders, omdat niet die vorm van recreatief wonen, maar het recreatief verhuren van de woning in strijd met de bestemming wordt geacht. De uitspraak van de ABRvS van 21 april 2021 waar eisers naar hebben verwezen, acht de rechtbank niet relevant bij de beoordeling van het bestreden besluit. Die uitspraak ziet namelijk op de uitleg van een functieaanduiding binnen de hoofdbestemming Wonen en die systematiek is in dit geval niet aan de orde. Daar heeft de ABRvS in een uitspraak van 2 augustus 2023 [7] aan toegevoegd dat de gemeenteraad in dat bestemmingsplan een onvoldoende duidelijk onderscheid had gemaakt tussen "wonen" en "recreatie", omdat een aantal functieaanduidingen onder de woonbestemming recreatieve verhuur wel toestonden. Voor de ABRvS was het in die zaak niet duidelijk waarom deze specifieke functieaanduiding recreatieve verhuur wel zou verbieden. In het nu voorliggende geval is dat onderscheid in het bestemmingsplan wel voldoende duidelijk gemaakt.
4.3
Gelet op het voorgaande heeft het college geconstateerd dat de woning in strijd met het bestemmingsplan recreatief werd verhuurd en was het college bevoegd om daartegen handhavend op te treden.
5. Is sprake van een uitzondering op de beginselplicht tot handhaving?
5.1
In de rechtspraak wordt een beginselplicht tot handhaving aangenomen. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen.
5.2
Een dergelijke bijzondere omstandigheid kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevonden in het beroep dat eisers in bezwaar en ter zitting hebben gedaan op het vertrouwensbeginsel. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. [8] Een dergelijke toezegging kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevonden in het jarenlang niet handhavend optreden. De omstandigheid dat het college lange tijd bekend was met de overtreding is volgens de ABRvS [9] namelijk geen gedraging waarmee de indruk kan worden gewekt van een welbewuste standpuntbepaling dat er niet handhavend zou worden opgetreden.
6. Wat is de conclusie van de rechtbank?
Gelet op het voorgaande heeft het college geconstateerd dat de woning in strijd met het bestemmingsplan recreatief werd verhuurd en was het college bevoegd om daartegen handhavend op te treden. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

De beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 11 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’
Artikel 12.1 van de planregels
De voor Wonen - Vrijstaande Landhuizen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
permanent en recreatief wonen;
ij deze bestemming behorende erven en tuinen, ontsluitingspaden en ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, waterlopen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

Voetnoten

1.ABRvS 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:833.
2.Artikel 5:2, eerste lid, onder b van de Awb.
3.Artikel 12.1 van de planregels.
4.ABRvS 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2972, r.o. 4.2; ABRvS 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:399, r.o. 7.2; ABRvS 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:192, r.o. 2.1; ABRvS 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:588, r.o. 3.2.
5.ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2698, r.o. 4.1.
6.Artikel 1.49 van de planregels.
7.ABRvS 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2972, r.o. 4.2.
8.ABRvS 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2976, r.o. 3.1.
9.ABRvS 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2976, r.o. 3.2.