Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 september 2023 in de zaak tussen
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,
de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister.
Inleiding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2015 een aanslag in de Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 456.968, waarbij gelijktijdig bij beschikking een bedrag van € 16.923 aan belastingrente in rekening is gebracht (de belastingrentebeschikking).
Beoordeling door de rechtbank2.De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslagen Vpb 2014 en 2015 naar te hoge belastbare bedragen heeft vastgesteld en of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
Feiten
€ 3.500.000 ( [pand 2] ). De leningen zijn verstrekt in 2008 met een looptijd van 5 jaar en in 2013 verlengd met een jaar en liepen dus in 2014 af.
€ 1.100.000 verstrekt aan belanghebbende. Belanghebbende heeft hiervoor hypothecaire zekerheden verstrekt aan ING voor een bedrag van € 3.300.000. In de leningsovereenkomst tussen belanghebbende en ING is opgenomen dat de lening aan belanghebbende onlosmakelijk is verbonden aan de offertes voor de leningen aan [bedrijf 3] BV en [bedrijf 2] BV.
Motivering
De aanslagen Vpb
€ 1.749.475 had willen verstrekken aan belanghebbende aangezien zij uitsluitend onroerende zaken exploiteert.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
-veroordeelt de Minister tot betaling van € 550,03 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de Minister € 121,37 van het betaalde griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden;
mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. drs. P.E.C. Vossenberg, leden, in aanwezigheid van mr.I. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.