In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 september 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. Het betreft een bezwaar tegen de berekening van de huurtoeslag voor het jaar 2018, waarbij de inspecteur het bezwaar heeft afgewezen en belanghebbende niet is verschenen op de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze is verzonden.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de grondslag voor de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen niet te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende stelt dat zijn aandeel in onroerend goed in Marokko en een schuld aan mevrouw [naam 1] niet in aanmerking zijn genomen. De rechtbank oordeelt dat het conservatoir beslag op het onroerend goed de waarde van belanghebbendes aandeel niet vermindert en dat de schuld aan mevrouw [naam 1] niet aannemelijk is gemaakt.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de inspecteur onterecht heeft gehandeld. De uitspraak op bezwaar is voldoende gemotiveerd, ook al is deze niet onderbouwd met relevante wetgeving of jurisprudentie. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.