ECLI:NL:RBZWB:2023:6629

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
AWB- 23_4005
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen inzake kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2023, wordt het beroep van eiseres beoordeeld tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had op 30 maart 2021 een verzoek ingediend voor herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist op dit verzoek. Eiseres had de Belastingdienst op 8 maart 2022 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling te vroeg was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Desondanks wordt het beroep ontvankelijk verklaard, omdat de Belastingdienst al had aangegeven niet op tijd te kunnen beslissen.

De rechtbank bepaalt dat de Belastingdienst alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een beslissing moet nemen. De rechtbank wijst erop dat de Belastingdienst een langere termijn kan aanvragen, maar in dit geval wordt een termijn van acht weken als redelijk beschouwd, gezien het aantal aanvragen dat behandeld moet worden. De rechtbank legt ook een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijnen, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt tevens een vergoeding van € 418,50 voor proceskosten en het griffierecht van € 50,- moet door de Belastingdienst aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/4005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. L.L. Ross),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek (aanvraag) van 30 maart 2021 om herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
3. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 30 maart 2021. Niet in geschil is dat verweerder binnen zes maanden moet beslissen op de aanvraag en deze termijn eenmalig met zes maanden kan verlengen. [2] Verweerder heeft de termijn op 31 augustus 2021 met zes maanden verlengd. Verweerder had dus uiterlijk op 30 maart 2022 moeten beslissen. Eiseres heeft verweerder op 8 maart 2022 in gebreke gesteld naar aanleiding van de brief van verweerder van 5 maart 2022 dat er voor 30 maart 2022 nog geen besluit genomen zou zijn. Verweerder heeft de ingebrekestelling op 10 maart 2022 ontvangen. Hoewel op dat moment de beslistermijn nog niet verstreken was en de ingebrekestelling daarom te vroeg was, ziet de rechtbank in de omstandigheid dat verweerder al had laten weten niet op tijd een beslissing te zullen nemen aanleiding om het beroep toch ontvankelijk te achten. Overigens stelt verweerder in het verweerschrift ook dat het beroep ontvankelijk is. Na het einde van de beslistermijn zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
Ín het verweerschrift van 22 augustus 2023 heeft verweerder met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb primair gevraagd om de lijn uit de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 april 20233 te volgen en een beslistermijn toe te kennen tot 1 juli 2024. Alleen met die datum kan verweerder de aanvragen en bezwaarprocedures (blijven) behandelen volgens het meest eerlijke principe ‘first in, first out’. Als ouders door succesvol beroep niet-tijdig beslissen in te stellen voorrang krijgen, betekent dit dat ouders die dat nog niet doen nog langer moeten wachten. Daarbij heeft het beroep niet-tijdig beslissen geen effect meer als te veel ouders beroep instellen, omdat niet de dossiers van alle ouders tegelijkertijd eerder behandeld kunnen worden. Subsidiair verzoekt verweerder om een termijn van twintig weken, te rekenen vanaf de uitspraak van de rechtbank. Verweerder geeft aan deze tijd nodig te hebben voor een zorgvuldige behandeling. Verder heeft verweerder toegelicht welke processtappen genomen moeten worden.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen aanvragen. Onder verwijzing naar en in aansluiting op de motivering in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023 [3] acht de rechtbank in dit geval een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn voor het doen van de vooraankondiging. [4] Tegen de vooraankondiging kan eiseres een zienswijze indienen. Na ontvangst van deze zienswijze of nadat de termijn van zes weken voor het indienen van de zienswijze ongebruikt is verstreken, heeft verweerder nog twee weken om een besluit op de aanvraag bekend te maken.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom moet betalen vanaf het moment dat de eerste termijn voor het nemen van een vooraankondiging wordt overschreden. Deze termijn loopt door tot op het moment dat de vooraankondiging is verzonden. Als verweerder vervolgens de tweede termijn voor het nemen van een besluit overschrijdt, loopt de dwangsom (verder) tot op het moment dat het besluit bekend is gemaakt. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 4.3. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 418,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een vooraankondiging aan eiseres te verzenden;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze of nadat de termijn van zes weken voor het indienen van de zienswijze ongebruikt is verstreken een besluit op de aanvraag aan eiseres bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen op het moment dat hij (een van) de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 20 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen, voorheen artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
4.Artikel 6.7, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.