Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Indien [geïntimeerde] aan [A] ten behoeve van [appellant] een lager uurtarief betaalde dan het brutoloon dat zij aan haar eigen medewerkers was verschuldigd, is evident dat zij van de onderbetaling moet hebben geweten en daar zelf ook van heeft geprofiteerd.
Indien het door [A] gedeclareerde tarief echter zodanig was dat daaruit (realiter) een met het salaris van de eigen werknemers van [geïntimeerde] corresponderende loonsom aan de uitzendkrachten kon worden uitbetaald, behoefde [geïntimeerde] geen situatie van onderbetaling te bevroeden en kan haar reeds daarom niet worden verweten dat zij deze heeft uitgelokt of in stand gehouden.”.
Weliswaar komt bij de beoordeling van bepaalde concrete gedragingen van de inlener ten opzichte van de uitzendkracht een zekere reflexwerking aan genoemd artikel toe (…) doch dit gaat niet zover dat de inlener bij de invulling van de overeenkomst van opdracht zich mede moet laten leiden door de belangen van de uitzendkracht, nu juist de flexibiliteit voor de inlener een wezenlijk kenmerk is in genoemd samenstel en maakt dat de inlener bereid is per gewerkt uur een hogere prijs te betalen dan indien hij de uitzendkracht zelf in dienst zou hebben genomen.” (ECLI:NL:GHLEE:2006:AZ4618, rov. 4.1).