ECLI:NL:RBZWB:2023:6671
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde en aanslag onroerendezaakbelastingen door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 663.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde een lagere waarde van € 595.000 voor. De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de waardevaststelling geen exacte wetenschap is, maar een schatting, en dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarde. Belanghebbende voerde aan dat het motiveringsbeginsel was geschonden, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende heeft gemotiveerd waarom de waarde is vastgesteld zoals deze is.
Daarnaast heeft belanghebbende een verzoek gedaan om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn met 6 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 50 toe. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, handhaaft de waardebeschikking en de aanslag OZB, en veroordeelt de Minister tot vergoeding van de immateriële schade en de proceskosten van belanghebbende.