ECLI:NL:RBZWB:2023:703

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
21/3779
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de wegingsfactor voor kostenvergoeding in bezwaar tegen aanmaningskosten inkomstenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 februari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de belastingdienst beoordeeld. De ontvanger had aan belanghebbende € 17 aan aanmaningskosten in rekening gebracht voor de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016. Na bezwaar heeft de ontvanger deze kosten verminderd naar nihil, maar een kostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 66,25 toegekend, met een wegingsfactor van 0,25.

De rechtbank oordeelt dat de ontvanger terecht deze wegingsfactor heeft gehanteerd. De rechtbank legt uit dat de wegingsfactor afhankelijk is van de aard, het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. In dit geval was het bezwaarschrift niet meer dan een verwijzing naar een eerder verzoek om uitstel van betaling, wat de keuze voor een lage wegingsfactor rechtvaardigt.

Belanghebbende stelt dat de ontvanger willekeurig handelt door in andere zaken verschillende wegingsfactoren toe te passen. De rechtbank weerlegt dit door te stellen dat elke zaak op zichzelf beoordeeld moet worden en dat er geen bewijs is dat de ontvanger in strijd met het vertrouwensbeginsel handelt. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase wordt gehandhaafd. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3779
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de ontvanger van de belastingdienst, de ontvanger.

1.Inleiding en feiten

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 21 juli 2021.
1.2.
De ontvanger heeft met dagtekening 28 oktober 2020 aan belanghebbende bij beschikking € 17 aan aanmaningskosten in rekening gebracht in verband met de aanmaning tot betaling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016.
1.3.
De ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten gegrond verklaard. De ontvanger heeft de aanmaningskosten verminderd naar nihil. Daarbij heeft de ontvanger een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 66,25, waarbij een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht) is gehanteerd.
1.4.
De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat zij het niet nodig vindt om in deze zaak een zitting te houden, omdat zij voldoende gegevens heeft om een uitspraak te doen. De gemachtigde van belanghebbende heeft in reactie daarop verzocht om de zaak wel op een zitting te behandelen.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen, namens de ontvanger, [ontvanger] en [ontvanger].
1.6.
De gemachtigde van belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 oktober 2022 op het adres [adres], [postcode], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 31 oktober 2022 aan de gemachtigde van belanghebbende op dit adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2.Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of de ontvanger bij de berekening van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase terecht een wegingsfactor van 0,25 heeft gehanteerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de ontvanger terecht een wegingsfactor van 0,25 heeft gehanteerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat de wegingsfactor wordt bepaald door de aard, het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. Op grond van onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de wegingsfactoren ingedeeld in vijf categorieën, van zeer licht (factor 0,25) tot zeer zwaar (factor 2). De rechtbank dient zelfstandig – op grond van de eigen waardering – te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt. [1]
2.4.
De rechtbank overweegt dat het bezwaarschrift niet meer behelsde dan een verwijzing naar het reeds gedane verzoek om uitstel van betaling in verband met een (nog in te stellen) beroep. Gelet daarop is het naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk dat de ontvanger een wegingsfactor van 0,25 heeft gehanteerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een hogere wegingsfactor in aanmerking te nemen.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbendes beroep op het arrest van de Hoge Raad van 20 september 2019 [2] hem niet kan baten. Anders dan belanghebbende meent, heeft de Hoge Raad in dat arrest geen rechtsregel gegeven waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat bij een procedure over aanmaningskosten altijd een wegingsfactor 1 gehanteerd zou moeten worden.
2.6.
Belanghebbende stelt verder dat sprake is van willekeur, omdat de Belastingdienst telkens in zaken verschillend beslist. De ene keer wordt een wegingsfactor 0,25 gehanteerd, de andere keer een wegingsfactor 1. Ter onderbouwing hiervan heeft belanghebbende verwezen naar een schikkingsvoorstel van de ontvanger aan belanghebbende met betrekking tot de voor de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 in rekening gebrachte aanmaningskosten en betekeniskosten van (een) dwangbevel(en), waarbij de ontvanger gedurende de beroepsprocedure alsnog inhoudelijk is tegemoet gekomen en waarbij voor de (proces)kostenvergoeding een factor 1 is gehanteerd. Verder verwijst belanghebbende in meer algemene bewoordingen naar het verloop van andere beroepszaken en gewezen jurisprudentie.
2.7.
Vooropgesteld moet worden dat iedere zaak op zichzelf dient te worden beoordeeld naar aard, belang en ingewikkeldheid van die zaak en de omvang van de in het kader van de verleende rechtsbijstand te verrichten werkzaamheden. Genoemde factoren dienen vervolgens in de voor die zaak te bepalen wegingsfactor tot uitdrukking te komen.
2.8.
De enkele omstandigheid dat de ontvanger in andere zaken een andere wegingsfactor heeft toegepast – nog daargelaten de vraag of die zaken voldoende vergelijkbaar zijn met de onderhavige – brengt niet mee dat de ontvanger in strijd met het vertrouwensbeginsel of het verbod op willekeur handelt door in dezen een wegingsfactor 0,25 te hanteren.
2.9.
Voor zover belanghebbende een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel is niet aannemelijk geworden dat de ontvanger bij het toekennen van kostenvergoedingen op het gebied van de wegingsfactor een beleid heeft gevoerd waarvan hij in de onderhavige zaak ten nadele van belanghebbende is afgeweken, dan wel dat hij in een meerderheid van de met belanghebbende vergelijkbare gevallen, niet op grond van beleid of vanuit het oogpunt van begunstiging maar als fout (en dus in gevallen waarin hij eigenlijk een gewichtsfactor van 0,25 had moeten toekennen) een gewichtsfactor 1 heeft toegepast. In dat kader neemt de rechtbank mee dat – zoals de ontvanger op zitting naar voren heeft gebracht – uit uitspraken van het gerechtshof Amsterdam volgt dat bij de rechtbank Noord-Holland inmiddels meer dan 70 beroepszaken aanhangig zijn (geweest) in vergelijkbare zaken (geschillen over toegekende kostenvergoedingen in bezwaarzaken tegen aanmaningskosten) waarin de gemachtigde tevens als gemachtigde optreedt, waarin de ontvanger telkens wegingsfactor 0,25 heeft toegepast. [3]

3.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase wordt gehandhaafd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier op 7 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Hoge Raad 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293.
3.Zie onder meer gerechtshof Amsterdam 13 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3730.