ECLI:NL:RBZWB:2023:7130

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
21/3918
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-waarde en immateriële schadevergoeding in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 oktober 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Loon op Zand beoordeeld. De zaak betreft een WOZ-waarde van een woning, vastgesteld op € 326.000 per 1 januari 2020. De heffingsambtenaar had eerder een waarde-beschikking en een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op juiste wijze heeft bepaald en dat er geen sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn met zes maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 50 toe. De rechtbank wijst erop dat de overschrijding volledig aan de beroepsfase kan worden toegerekend, waardoor de minister van Justitie en Veiligheid het volledige bedrag moet vergoeden. De rechtbank heeft ook de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 419. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde], verbonden aan Previcus Vastgoed),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Loon op Zand, de heffingsambtenaar,

en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 augustus 2021.
1.1.
Het voorafgaande traject is als volgt verlopen. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 25 februari 2021 aan belanghebbende een waarde-beschikking toegezonden (hierna: de beschikking). Tegelijk is ook een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) opgelegd (hierna: de aanslag). De beschikking is vastgesteld op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ). De beschikking en de aanslag hebben betrekking op de woning van belanghebbende, op het [adres] in [plaats] (hierna: de woning).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning vastgesteld per de datum van 1 januari 2020 (hierna: de waardepeildatum). De waarde is vastgesteld op € 326.000.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de waarde van de woning gehandhaafd. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van belanghebbende deelgenomen. De heffingsambtenaar was niet aanwezig. Hij is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 14 maart 2023 naar het in het verweerschrift vermelde adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De heffingsambtenaar is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu de genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL blijkt dat de brief op 15 maart 2023 is opgehaald bij een Post-NLpunt, is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd. De rechtbank heeft daarom de zaak behandeld buiten aanwezigheid van de heffingsambtenaar.
1.6.
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en deze voorgedragen. De pleitnota is toegevoegd aan het dossier. Een kopie van deze pleitnota zal met deze uitspraak aan de heffingsambtenaar worden meegezonden.
1.7.
Zoals ter zitting is toegezegd heeft de gemachtigde van belanghebbende direct na afloop van de zitting een machtiging overgelegd. Deze zal eveneens met deze uitspraak worden meegezonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is geen sprake van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een geschakelde woning uit 2002 met een aanbouw van de woonruimte, een dakkapel, garage en overkapping. De inhoud van de woning bedraagt 499 m³, inclusief de aanbouw. De kaveloppervlakte bedraagt 302 m².

Overwegingen

4. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de waarde juist, althans niet te hoog is vastgesteld. Ter zitting is uitdrukkelijk aan de orde gesteld op welke (rechts)vraag/vragen een antwoord wordt gevraagd. Op die vragen zal de rechtbank in het onderstaande ingaan.
4.1.
Hetgeen partijen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden gelet op de gang van zaken in de bezwaar- en beroepsfase. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar, door pas in de beroepsfase de relevante en meer uitgebreide gegevens te verstrekken, heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.2.
De daartegen door belanghebbende aangevoerde gronden slagen niet. De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.3.
Tot de stukken die door de heffingsambtenaar zijn ingebracht behoort een waarderapport, opgemaakt door [taxateur], WOZ-taxateur. De waardebepaling door de taxateur vervangt het in de bezwaarfase gehanteerde taxatieverslag. Dat is toegestaan. Het belastingrecht kent een vrije bewijsleer en beide partijen zijn in beginsel in elke stand van het geding vrij om hun bewijs te wijzigen en/of aan te vullen. De enkele omstandigheid dat de heffingsambtenaar in de beroepsfase tot een andere onderbouwing is gekomen maakt niet dat hij in dit specifieke geval onbehoorlijk heeft gehandeld in het licht van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De beschikking in combinatie met het taxatieverslag maakt duidelijk dat de heffingsambtenaar de waardebepaling heeft gedaan met toepassing van de vergelijkingsmethode. Dat brengt mee dat belanghebbende kan weten dat verkoopsommen van vergelijkbare objecten relevant zijn. Hij kan zich daarover informeren door zelf verkoopinformatie op te zoeken, onder meer via het Kadaster. Daarmee is de waardebeschikking voldoende gemotiveerd. Vervolgens is het aan belanghebbende om te bepalen welke argumenten hij hier tegenover stelt. Belanghebbende heeft niet gekozen voor het maken van een eigenstandige berekening of taxatie. Belanghebbende heeft een kritische blik geworpen op de onderbouwing door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft in zijn uitspraak op bezwaar op die bezwaargronden gereageerd (en het bezwaar ongegrond verklaard). De omstandigheid dat de heffingsambtenaar in beroep één of meerdere objecten uit de vergelijking aanpast, maakt niet dat daarmee de motivering van het besluit danwel de uitspraak op bezwaar ondeugdelijk was. Indachtig het stelsel van waardebepaling in de WOZ in combinatie met de inhoud van het bezwaarschrift is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd. Het betoog van belanghebbende slaagt niet.
Vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.4.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt als regel een periode van twee jaar (zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 31 maart 2021. Nu vanaf 1 september 2023 de waarde van de woning niet meer in geschil is, en daarmee ook aan de spanning en frustratie een einde is gekomen, zal de rechtbank van deze datum uitgaan zodat de redelijke termijn is overschreden met zes maanden.
4.5.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank thans aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 50.
4.6.
Voor de verdeling van de schadevergoeding tussen de heffingsambtenaar (bezwaarfase) en de minister (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 2 augustus 2021. De bezwaarfase heeft daarmee (afgerond) vijf maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase niet is overschreden. De termijnoverschrijding wordt daarom volledig toegerekend aan de beroepsfase. De minister dient daarom het volledige bedrag van € 50 te betalen en wordt om die reden aangemerkt als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank concludeert dat geen sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. De beschikking en de aanslag OZB blijven dus in stand.
5.1.
De rechtbank verwijst voor de grondslag voor de berekening van de proceskostenvergoeding in relatie tot de vergoeding van immateriële schade naar de uitspraken van 9 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7493 en van 15 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7655. De rechtbank berekent de proceskostenvergoeding bij dit ongegronde beroep dan ook als volgt. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een normbedrag van € 837 per punt en de wegingsfactor 0,5. De vergoeding bedraagt dan (afgerond) € 419.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 50;
  • veroordeelt de minister tot vergoeding in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 419;
  • gelast dat de minister het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt tot een bedrag van € 49.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier op 13 oktober 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.