ECLI:NL:RBZWB:2023:718

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3020
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag

Op 2 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J.P. Schildkamp, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. M.B.A. van Grinsven. De zaak betreft een beroep tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het UWV had op 24 maart 2021 een IVA-uitkering toegekend aan de eiser, met ingang van 19 oktober 2020, en had het bezwaar van de eiser tegen deze beslissing ongegrond verklaard met een besluit op 1 juni 2021. De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2022 behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De eiser betwistte de vaststelling van zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag door het UWV, die op 23 oktober 2017 was vastgesteld. Eiser stelde dat zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag 1 mei 2017 was, omdat hij per die datum om medische redenen minder uren was gaan werken. De rechtbank oordeelde dat de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag door het UWV juist was, omdat eiser zich op 23 oktober 2017 ziek had gemeld. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die bevestigen dat de vraag of iemand een medische afzakker is, niet relevant is voor de bepaling van het dagloon, maar alleen voor het maatmanloon.

De rechtbank concludeerde dat het UWV de referteperiode voor de dagloonbepaling correct had vastgesteld op de periode van 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de uitkering toe te kennen en de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag standhielden. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3020 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. J.P. Schildkamp),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. M.B.A. van Grinsven).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het UWV heeft deze uitkering met het besluit van 24 maart 2021 toegekend. Met het bestreden besluit van 1 juni 2021 op het bezwaar van eiser heeft het UWV dat bezwaar ongegrond verklaard.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
Eiser is werkzaam geweest als monteur bij [naam B.V.] Op 23 oktober 2017 is hij voor deze werkzaamheden uitgevallen.
Bij besluit van 24 maart 2021 heeft het UWV aan eiser met ingang van 19 oktober 2020 een IVA-uitkering op grond van de WIA toegekend, gebaseerd op een WIA-maandloon van
€ 2.336,82. Dit maandloon is vastgesteld op basis van eisers inkomen over de periode van
1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.
Het UWV heeft eisers eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op 23 oktober 2017. Op grond van artikel 13 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) heeft het UWV daarom als referteperiode voor het dagloon de periode van 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017 gehanteerd.
Eiser heeft gesteld dat hij per mei 2017 contractueel minder uren is gaan werken vanwege medische beperkingen. Het UWV gaat er van uit dat eiser daarmee beoogt aan te voeren dat hij een medische afzakker is.
Behalve dat de aanpassing van eisers arbeidsovereenkomst naar 32 uur per week op eigen verzoek was, speelt volgens vaste rechtspraak de vraag of er sprake is van een medische afzakker geen rol bij de bepaling van het dagloon maar alleen bij vaststelling van het maatmanloon. Het UWV meent het dagloon dan ook juist te hebben vastgesteld.

Beroepsgronden

Eiser stelt dat zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag 1 mei 2017 is. Per die datum heeft hij de urenomvang van zijn arbeidsovereenkomst om gezondheidsredenen laten aanpassen van 40 uur naar 32 uur. Dit blijkt uit de wijziging van de arbeidsovereenkomst, maar ook uit het rapport van verzekeringsarts van het UWV [naam verzekeringsarts] van 9 maart 2020 blijkt dat eiser om medische redenen met ingang van 1 mei 2017 minder is gaan werken.
Volgens eiser is zijn feitelijke eerste arbeidsongeschiktheidsdag aantoonbaar 1 mei 2017, omdat hij vanaf deze datum als gevolg van ziekte niet meer in staat was zijn werk te verrichten. Zijn WIA-maandloon dient daarom te worden vastgesteld op basis van zijn inkomsten over de periode 1 mei 2016 tot en met 30 april 2017.

Verweer

Het UWV stelt dat eisers stelling dat hij om medische redenen minder uren is gaan werken niet slaagt, omdat die stelling niet met medisch objectieve gegevens onderbouwd is. Eiser is op eigen verzoek minder gaan werken.
Voor zover eiser heeft bedoeld aan te voeren dat hij is aan te merken als medische afzakker heeft dat voor de verzekeringsarts geen aanleiding gevormd om de eerste arbeidsongeschikt-heidsdag te vervroegen. Het standpunt van de verzekeringsarts over het zijn van medische afzakker is alleen gegeven in het kader van de medische beoordeling en de vaststelling van het maatmanloon. Dit doet niet af aan de juistheid van de vaststelling van het dagloon.
Overigens heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de uitspraken van 28 oktober 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2634) en 18 maart 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP8458) geoordeeld dat het al dan niet zijn van een medische afzakker niet speelt bij de bepaling van het dagloon maar alleen bij de bepaling van de maatman. Maatmanloon en dagloon zijn niet hetzelfde. Het gebruik ervan is gebaseerd op verschillende wettelijke bepalingen en dienen niet dezelfde doelen. Eiser maakt reeds aanspraak op een IVA-uitkering. Een hoger maatmanloon zal niet leiden tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
De dagloonregels gaan uit van een globale en efficiënte wijze van vaststelling op basis van gegevens uit de polisadministratie met als enige uitzondering de garantiebepaling van artikel 19 van het Dagloonbesluit. Beoogd is te komen tot een effectieve, eenvoudig uitvoerbare berekening waarbij wordt voorkomen dat het UWV op zoek moet gaan naar historische dagloongegevens. Ook in deze optiek dient volgens het UWV te worden uitgegaan van de datum van ziekmelding, in dit geval 23 oktober 2017, en heeft als refertejaar te gelden de periode van 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV bij de vaststelling van eisers WIA-dagloon op goede gronden is uitgegaan van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag
23 oktober 2017 en de referteperiode van 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017.
Het UWV heeft eisers eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op 23 oktober 2017, omdat eiser zich toen ziek heeft gemeld.
Eiser stelt dat dat niet zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag is, maar dat dat 1 mei 2017 is en de referteperiode het jaar daaraan voorafgaand, van 1 mei 2016 tot en met 30 april 2017. Met ingang van 1 mei 2017 was eiser namelijk als gevolg van ziekte niet meer in staat zijn werk te verrichten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser gewezen op de wijziging van zijn arbeidsovereenkomst per 1 mei 2017 en de conclusies van de verzekeringsarts van 9 maart 2021 dat hij een medische afzakker is.
Het UWV heeft aangevoerd dat de vraag of er sprake is van een medische afzakker geen rol speelt bij de bepaling van het dagloon maar alleen bij vaststelling van het maatmanloon.
Ook de rechtbank is dat van oordeel en verwijst naar een uitspraak van de CRvB van
15 december 2022 [1] . De CRvB heeft daarin overwogen dat als hoofdregel geldt dat voor de vaststelling van de
maatmanbepalend is de arbeid die de betrokkene laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht. Op deze hoofdregel wordt een uitzondering gemaakt als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Eén van de uitzonderingen is de zogenoemde medische afzakker. De vaststelling van het
maatmanloonstaat echter los van de vaststelling van het
dagloon, omdat deze begrippen van elkaar verschillen, het gebruik ervan gebaseerd is op verschillende wettelijke bepalingen en zij niet dezelfde doelen dienen. In lijn hiermee is de vraag of iemand een medische afzakker is volgens de CRvB niet relevant voor de berekening van het WIA-dagloon. De CRvB heeft voorts overwogen dat de artikelen 13 en 23 van de Wet WIA zich er tegen verzetten dat de referteperiode voor de dagloonbepaling wordt losgekoppeld van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Het Dagloonbesluit biedt hiervoor evenmin een grondslag. Artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit regelt de referteperiode immers op gelijke wijze als artikel 13, eerste lid, van de WIA. Een bepaling om in voorkomende gevallen de referteperiode anders vast te stellen is er in de WIA noch in het Dagloonbesluit. Gelet op dit dwingendrechtelijke wettelijk kader is er voor een analoge toepassing van de rechtspraak over de medische afzakker in het kader van het dagloon geen ruimte. Daarbij is volgens de CRvB van belang dat artikel 7a, derde lid, van het Schattingsbesluit de bevoegdheid geeft om de referteperiode voor de bepaling van het maatmanloon in voorkomende gevallen in afwijking van de hoofdregel vast te stellen. Deze mogelijkheid ontbreekt in de WIA en het Dagloonbesluit.
De rechtbank is, mede gelet op deze uitspraak van oordeel dat, alhoewel eiser wellicht met ingang van 1 mei 2017 als medische afzakker zou kunnen worden beschouwd, dat voor de vaststelling van het dagloon niet relevant is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV eisers eerste arbeidsongeschiktheidsdag terecht vastgesteld op 23 oktober 2017, omdat hij zich toen ziek heeft gemeld en volledig is uitgevallen. De rechtbank is voorts van oordeel dat het UWV voor de vaststelling van het dagloon terecht als referteperiode heeft gehanteerd de periode daaraan voorafgaand, van 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017. Het bestreden besluit houdt daarom stand.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier op 2 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 1
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
– maatmaninkomen: hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen;
Artikel 13
1. Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Artikel 23
1. Voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet geldt voor hem een wachttijd van 104 weken.
2. Als eerste dag van de wachttijd geldt de eerste werkdag al dan niet in een dienstbetrekking waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
Artikel 13
1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
Artikel 16
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:
[(A–B) x 108/100 + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
i. refertejaar: refertejaar, bedoeld in artikel 13 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
j. maatgevende arbeid: uitgeoefende arbeid door gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO, de artikelen 2:2, eerste lid, en 3:1, eerste lid, van de Wajong, artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW, en in artikel 1, onder maatmaninkomen, van de Wet WIA;
Artikel 7a
1. Het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 6, eerste en derde lid, artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW en artikel 1 van de Wet WIA, wordt vastgesteld door het loon, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen a en b, dat de verzekerde of de jonggehandicapte met de maatgevende arbeid in het refertejaar heeft verdiend te delen door het aantal uren van die maatgevende arbeid in het refertejaar, waarbij het loon geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt een andere periode van maximaal één jaar vast waarover het inkomen en het aantal uren van de maatgevende arbeid in aanmerking worden genomen, indien in het refertejaar geen sprake is van maatgevende arbeid of van arbeid van een urenomvang die maatgevend is.