ECLI:NL:RBZWB:2023:7367

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3994
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake tijdige beslissing op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de Belastingdienst/Toeslagen beoordeeld. Eiseres had op 7 juli 2020 een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist op deze aanvraag. Eiseres stelt dat de Belastingdienst ten onrechte heeft beweerd dat zij haar aanvraag op 1 december 2021 heeft ingetrokken. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat eiseres haar aanvraag heeft ingetrokken en dat de aanvraagdatum van 7 juli 2020 moet worden aangehouden. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor de Belastingdienst inmiddels is verstreken en dat eiseres op 29 september 2022 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank legt de Belastingdienst een termijn op van zes weken om een vooraankondiging te verzenden en twee weken na ontvangst van de zienswijze om een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding van € 418,50 voor proceskosten en het griffierecht van € 50,- moet door de Belastingdienst aan haar worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3994

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. O.J.J.C. Koopmans),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek (aanvraag) van 7 juli 2020 om herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 7 juli 2020. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat eiseres de aanvraag op 1 december 2021 heeft ingetrokken, maar uit de overgelegde notities van verweerder blijkt niet dat eiseres dit gedaan heeft. De overgelegde notitie van 1 december 2021 verwijst alleen naar de notitie van 26 mei 2021. Nergens blijkt uit dat eiseres contact heeft gehad met verweerder om de aanvraag in te trekken. Pas op 9 juni 2022 is eiseres telefonisch benaderd door verweerder en uit de notitie van die datum blijkt dat eiseres nog niet afgemeld was en dit ook zeker niet wilde.
Het verbaast de rechtbank dat verweerder uit deze – eigen – notities tezamen concludeert dat eiseres de aanvraag zou hebben ingetrokken. De notities leiden de rechtbank veeleer tot de conclusie dat medewerkers van verweerder contact met eiseres hebben opgenomen om haar te vertellen dat ze niet onder de regeling zou vallen omdat zij niet zelf aanvrager van kinderopvangtoeslag was maar haar ex-partner. Eiseres zou volgens een notitie van verweerder alleen in aanmerking komen voor de partnerregeling. De rechtbank houdt verweerder voor dat een dergelijke niet onderbouwde conclusie tot de gedachte zou kunnen leiden dat verweerder de rechtbank onjuist voorlicht om niet te worden geconfronteerd met een mogelijk ongunstige uitspraak.
Omdat verweerder niet heeft aangetoond dat eiseres de aanvraag op enig moment heeft ingetrokken, gaat de rechtbank uit van een aanvraagdatum van 7 juli 2020.
Verweerder moet binnen zes maanden na 7 juli 2020 beslissen op de aanvraag. [2] Verweerder had dus uiterlijk op 7 januari 2021 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiseres heeft verweerder op 29 september 2022 in gebreke gesteld en verweerder heeft de ingebrekestelling op 7 oktober 2022 ontvangen. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
Ín het verweerschrift van 25 augustus 2023 heeft verweerder met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb primair gevraagd om de lijn uit de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 april 2023 [3] te volgen en een beslistermijn toe te kennen tot 1 juli 2024. Alleen met die datum kan verweerder de aanvragen en bezwaarprocedures (blijven) behandelen volgens het meest eerlijke principe ‘first in, first out’. Als ouders door succesvol beroep niet-tijdig beslissen in te stellen voorrang krijgen, betekent dit dat ouders die dat nog niet doen nog langer moeten wachten. Daarbij heeft het beroep niet-tijdig beslissen geen effect meer als te veel ouders beroep instellen, omdat niet de dossiers van alle ouders tegelijkertijd eerder behandeld kunnen worden. Subsidiair verzoekt verweerder om een termijn van twintig weken, te rekenen vanaf de uitspraak van de rechtbank. Verweerder geeft aan deze tijd nodig te hebben voor een zorgvuldige behandeling. Verder heeft verweerder toegelicht welke processtappen genomen moeten worden.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen aanvragen. Onder verwijzing naar en in aansluiting op de motivering in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023 [4] acht de rechtbank in dit geval een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn voor het doen van de vooraankondiging. [5] Tegen de vooraankondiging kan eiseres een zienswijze indienen. Na ontvangst van deze zienswijze of nadat de termijn van zes weken voor het indienen van de zienswijze ongebruikt is verstreken, heeft verweerder nog twee weken om een besluit op de aanvraag bekend te maken.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom moet betalen vanaf het moment dat de eerste termijn voor het nemen van een vooraankondiging wordt overschreden. Deze termijn loopt door tot op het moment dat de vooraankondiging is verzonden. Als verweerder vervolgens de tweede termijn voor het nemen van een besluit overschrijdt, loopt de dwangsom (verder) tot op het moment dat het besluit bekend is gemaakt. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 4.3. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 418,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een vooraankondiging aan eiseres te verzenden;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze of nadat de termijn van zes weken voor het indienen van de zienswijze ongebruikt is verstreken een besluit op de aanvraag aan eiseres bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij (een van) de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 23 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om
deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen, voorheen artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
5.Artikel 6.7, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.