ECLI:NL:RBZWB:2023:7405

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2399
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de minister van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) beoordeeld. Eiser had op 27 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een VOG voor de functie van maatschappelijk dienstverlener. De minister van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 21 december 2022 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 27 maart 2023 ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen, met name op basis van het objectieve criterium. Dit criterium houdt in dat als er justitiële gegevens zijn die een risico voor de samenleving vormen, de VOG kan worden geweigerd. Eiser had eerder strafbare feiten gepleegd, waaronder drugsdelicten, en de rechtbank oordeelde dat deze feiten relevant waren voor de functie waarvoor de VOG werd aangevraagd. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de strafbare feiten van eiser een belemmering vormen voor de afgifte van de VOG.

Daarnaast werd het subjectieve criterium besproken, waarbij de rechtbank oordeelde dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen risico's zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG. Eiser had aangevoerd dat hij afhankelijk was van de VOG voor zijn werk, maar de rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid kon besluiten dat de risico's voor de samenleving niet voldoende waren afgenomen om de VOG te verlenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de VOG in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2399 VOG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. P. van der Meer,
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).
In het besluit van 21 december 2022 (primair besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser om een VOG afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 maart 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. R.P. Stehouwer en mr. C. van Kleef als gemachtigden van de minister.
Bij sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Eiser heeft op 27 oktober 2022 een aanvraag om een VOG ingediend met een werkdoel en als functie maatschappelijk dienstverlener .
1.2.
Bij brief van 7 november 2022 heeft de minister eiser laten weten dat zij voornemens is om de aanvraag voor een VOG af te wijzen. De minister heeft eiser in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Van deze gelegenheid heeft eiser gebruik gemaakt.
1.3.
In het primaire besluit heeft de minister de aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Wettelijk kader
2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
3. De rechtbank stelt vast dat de minister het juiste toetsingskader ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit en dat eiser de inhoud van de beleidsregels niet betwist. Tussen partijen is niet in geschil dat het gaat om een VOG aanvraag voor de functie maatschappelijk dienstverlener . Ook staat vast dat de aanvraag is getoetst aan het algemene screeningsprofiel waarbij is uitgegaan van de risicogebieden informatie, geld, diensten, proces en personen. De rechtbank zal beoordelen of de minister op goede gronden de aanvraag voor een VOG heeft afgewezen.
Is het objectieve criterium een belemmering voor de afgifte van de VOG?
4.1.
De beoordeling van een aanvraag om toewijzing van de VOG start met toetsing aan het objectieve criterium. De afgifte van een VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Uit de beleidsregels VOG-NP-RP 2022 (de beleidsregels) blijkt dat de toetsing aan het objectieve criterium de beoordeling betreft of de justitiële gegevens die zijn aangetroffen in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) van de aanvrager, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of bezigheden waarvoor de VOG is aangevraagd. Met “indien herhaald” wordt niet bedoeld dat de aanvrager het feit opnieuw zal plegen. Er wordt bedoeld dat als het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, nog een keer zou worden gepleegd, een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden vormt.
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie van de aanvrager bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie.
4.2.
Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat het objectieve criterium een belemmering is voor de afgifte van de VOG. De geregistreerde strafbare feiten worden door de minister gebruikt, ondanks dat deze niet in het screeningsprofiel zijn beschreven. De door de minister aangehaalde jurisprudentie is van een totaal onvergelijkbare zaak en kan eiser dan ook niet tegengeworpen worden. Daarnaast moet de minister gelet op deze jurisprudentie deugdelijk motiveren waarom een justitieel gegeven relevant is. De bestreden beslissing geeft daarvan geen blijk. Met een enkele verwijzing kan niet worden volstaan.
Het is volgens eiser zo dat niet kan worden uitgesloten dat eiser alleen met zorgvragers zal zijn, maar eiser stelt dat hiervan slechts zeer weinig sprake zal zijn. Het risico voor de samenleving zal bijzonder klein zijn, omdat er een veelvoud aan waarborgen zijn ingebouwd om dit risico tot een absoluut minimum te beperken. Dit gegeven zou in de afweging van de minister moeten worden meegenomen.
4.3.
De minister is van mening dat zij in het bestreden besluit wel voldoende heeft gemotiveerd waarom de strafbare feiten waarvoor eiser is veroordeeld relevant zijn voor de beoogde functie van eiser. Eiser is in de uitoefening van de functie belast met het ondersteunen en begeleiden van personen met een hulpvraag. Tijdens de zorgverlening zullen zich één op één relaties voordoen. Dat eiser stelt dat er veel waarborgen zijn om risico’s klein te houden, biedt de minister onvoldoende zekerheid om te concluderen dat daarmee geen risico’s bestaan. Er kan niet worden uitgesloten dat eiser alleen met een persoon komt te verkeren die afhankelijk van hem is of dat hij zonder toestemming van een leidinggevende in de persoonlijke leefomgeving van een zorgvrager komt te verkeren. Daarmee bestaan risico’s dat zij te maken krijgen met drugs of met de criminele activiteiten die daarbij horen. Eiser zal in deze functie ook belast zijn met het geven van medicatie. Ook aan die werkzaamheden zijn risico’s verbonden. Als de strafbare feiten zich herhalen zal het risico bestaan dat de medicijnen worden gebruikt om drugs van te maken of dat zij als zodanig worden verkocht.
Het is mogelijk om een VOG te weigeren op grond van een justitieel gegeven dat niet uitdrukkelijk is vermeld in het specifieke screeningsprofiel, indien het gegeven toch relevent is voor de specifieke taak of bezigheid waarvoor een VOG wordt aangevraagd. [1] De minister acht de strafbare feiten waarvoor eiser op 21 februari 2022 is veroordeeld relevant voor de beoogde functie. Wat betreft het standpunt van eiser dat ten onrechte is verwezen naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 9 oktober 2013 [2] merkt de minister op dat zij deze uitspraak enkel heeft aangehaald ter onderbouwing van het standpunt dat het ook mogelijk is een VOG te weigeren op grond van een justitieel gegeven dat niet wordt vermeld in het risicogebied van het algemene screeningsprofiel of het specifieke screeningsprofiel. Dat de feiten en omstandigheden in de aangehaalde zaak anders liggen, is niet relevant voor de beoordeling deze zaak en maakt de uitkomst van de zaak niet anders.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Tussen partijen is niet in geschil dat er drugsdelicten in JDS geregistreerd zijn, dat eiser voor deze delicten op 21 februari 2022 is veroordeeld en dat er een proeftijd van twee jaar is opgelegd. Desgevraagd heeft de minister bevestigd dat dit justitieel gegeven relevant is voor het screeningsprofiel van eiser en dan met name voor het risicogebied ‘personen’. Uit dit risicogebied blijkt dat overtredingen van de Opiumwet niet met de functie te verenigen zijn. Daarnaast blijkt ook dat hulpbehoevenden in aanraking zouden kunnen komen met verboden verdovende middelen en eigendommen van deze personen gestolen zouden kunnen worden of kunnen worden verduisterd. De minister heeft op goede gronden overwogen dat er niet kan worden uitgesloten dat eiser alleen met een persoon komt te verkeren die afhankelijk van hem is. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij niet alleen met cliënten zal zijn, maar heeft dit niet nader onderbouwd. Er is voldoende gemotiveerd dat er risico’s bestaan waardoor er is voldaan aan het objectieve criterium. Dat eiser de kans op deze situatie niet hoog inschat en waarborgen heeft ingebouwd, kan in dit kader niet aan de orde komen, omdat deze zien op het subjectieve criterium.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de door de minister aangehaalde rechtspraak weliswaar een andere situatie betrof, maar dat deze jurisprudentie mocht worden gebruikt ter onderbouwing van het standpunt van de minister. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Is het subjectieve criterium een belemmering voor de afgifte van de VOG?
5.1.
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. Is dat het geval, dan wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Voor toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van toepassing is.
Het uitgangspunt is dat de minister in het kader van de afgifte van een VOG beoordelingsruimte heeft. Dat betekent dat beoordeeld moet worden of de minister in redelijkheid het belang van bescherming van de in beoogde functies aan eiser toevertrouwde kwetsbare personen zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang dat eiser heeft bij afgifte van de VOG.
5.2.
Eiser is van mening dat er, in vergelijking met de oriëntatiepunten, sprake is van een lichte afdoening. Hij heeft een lichte straf gehad in verhouding tot de gemiddelde opgelegde straf in vergelijkbare zaken. Daarmee is objectief bepaald dat er sprake is van een lichte afdoening. Dit dient in de beoordeling van de zaak te worden meegenomen. Ook dient te worden meegenomen dat eiser een voorwaardelijke gevangenisstraf heeft gekregen. Dit is voor eiser een stok achter de deur, zodat hij niet opnieuw strafbare feiten zal gaan plegen.
Daarnaast heeft eiser om afgifte van de VOG verzocht ten behoeve van de uitoefening van zijn functie van maatschappelijk dienstverlener in de zorg. Hij heeft deze functie reeds maanden naar tevredenheid van alle betrokkenen uitgeoefend. Inmiddels heeft hij een afgeronde opleiding Sociaal Werk niveau 4 en enkele extra opleidingen ten behoeve van de beoogde functies afgerond. Hij mist relevante opleiding en werkervaring op ander gebied en is dus afhankelijk van zijn VOG. Met name in verband met concrete (financiële) omstandigheden in dit geval is eiser van mening dat hij disproportioneel geraakt wordt.
5.3.
De minister meent dat zij wel voldoende heeft gemotiveerd waarom er een kans is dat eiser in herhaling zal vallen. Zij heeft overwogen dat er een serieuze kans op recidive bestaat, omdat eiser nog niet lang geleden voor de strafbare feiten is veroordeeld. De rechter heeft de feiten niet licht afgedaan en eiser heeft nog een proeftijd die loopt tot 6 maart 2024. Deze omstandigheden samen maken dat de minister in dit geval vindt dat er een verhoogde kans op herhaling bestaat. Voorwaardelijke straffen worden doorgaans opgelegd als ‘stok achter de deur’ en ter voorkoming van het begaan van nieuwe strafbare feiten. Dit geldt ook voor de aan eiser opgelegde straf. Gelet op de straf die eiser voor de strafbare feiten heeft gekregen, meent de minister dat er geen sprake is van lichte vergrijpen. Daarnaast is het niet aan de minister om een beoordeling te maken van de hoogte van de straf in relatie tot de maximumstraf. [3] Zij dient aan de hand van de opgelegde straf een inschatting te maken van de ernst van het gepleegde feit. De minister stelt dat uit de strafoplegging blijkt dat er geen sprake is geweest van lichte vergrijpen.
Daarnaast meent de minister dat het belang dat eiser heeft bij verstrekking van de VOG is onderkend en zorgvuldig is gewogen. Zo heeft zij in de beoordeling betrokken dat de opleiding en de werkervaring van eiser zijn gericht op een functie in de zorg en dat hij zijn inkomen verliest als hij geen VOG krijgt. Deze omstandigheden samen leiden echter niet tot de conclusie dat de VOG moet worden verleend. Dat eiser veel heeft geïnvesteerd in de uitoefening van zijn functie als zelfstandige en dat hij zich structureel heeft verbonden aan doorlopende verplichtingen waarvoor hij de kosten zal moeten dragen zolang hij de functie niet kan uitoefenen komt in beginsel voor zijn eigen rekening en risico. Dat maakt volgens de minister niet dat zijn persoonlijk belang bij verkrijging van de VOG opweegt tegen het algemeen belang van bescherming van de samenleving. De minister meent dan ook dat eiser niet disproportioneel wordt geraakt door de weigering om een VOG te verlenen.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers belang bij toewijzing van de VOG ondergeschikt is aan het belang van de beperking van de risico’s van de samenleving. De belangen van eiser zijn hierbij voldoende meegewogen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser kort geleden is veroordeeld voor de strafbare feiten en dat er een proeftijd is opgelegd. De oplegging van de proeftijd onderstreept dat er een kans is op herhaling. Hoewel de proeftijd is bedoeld als waarschuwing, kun je niet stellen dat dit ook maakt dat eiser geen fouten meer zal maken. Dat eiser de kans op herhaling niet hoog inschat, doet aan het voorgaande niet af. De minister heeft meer gewicht kunnen toekennen aan het feit dat er nog te weinig tijd is verstreken sinds het plegen van het strafbare feit. Onder deze omstandigheden kan nog niet worden geconcludeerd dat het risico voor de samenleving voldoende is afgenomen om afgifte van de VOG te rechtvaardigen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de minister met het verweerschrift en de op zitting gegeven toelichting voldoende heeft gemotiveerd dat de weigering niet evident disproportioneel is. De minister heeft alle omstandigheden meegenomen en in samenhang beoordeeld. Zo was zij op de hoogte van het feit dat eiser de opleiding Sociaal Werker niveau 4 heeft behaald en daarnaast ook nog extra opleidingen ten behoeve van zijn functie heeft gevolgd. Ook wist zij dat eiser enkel werkervaring in deze richting had. Daarnaast heeft de minister in de beoordeling ook meegenomen dat eiser als zelfstandige werkzaam is en daarvoor financiële verplichtingen is aangaan. De minister heeft op goede gronden gesteld dat dit voor rekening en risico van eiser komt. Eiser heeft ter zitting benoemd dat hij diverse vaste lasten heeft, zoals huur, gas, water, licht, verzekeringen, abonnementen en een studieschuld. Het standpunt dat de financiële situatie nijpend is, is niet nader onderbouwd en legt dan ook onvoldoende gewicht in de schaal om alsnog een VOG te verlenen. Er zijn nog andere mogelijkheden om inkomsten te genereren. Hoewel deze mogelijk niet passend zijn bij de werkervaring van eiser, zorgen deze (al dan niet tijdelijk) wel voor inkomsten. Daarbij wordt opgemerkt dat het verstrijken van de tijd in de toekomst mogelijk kan maken dat eiser wel een VOG kan worden toegekend. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld?
6.1.
Eiser stelt een gerechtvaardigd vertrouwen te mogen ontlenen aan het feit dat eerder ook een VOG is verleend. Eiser begrijpt dat er sprake is van een andere aanvraag, met een andere functie en een ander toetsingskader. In de eerder afgegeven VOG was sprake van het screeningsprofiel ‘gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’. Deze VOG is afgegeven op 1 december 2021 en dus na de pleegdatum van de strafbare feiten. De VOG was ten behoeve van een functie waarbij eiser (ook) één op één contacten met cliënten had en waarbij er sprake kon zijn van een afhankelijkheidsrelatie van de zorgdragers. Eiser begrijpt niet waarom er nu geen VOG kan worden verleend.
6.2.
De minister kan eiser niet volgen in zijn standpunt. Aan eiser is op 1 december 2021 een VOG verleend voor de functie ‘medeweker coronabedrijf GGDrU’ bij [bedrijf] B.V. Het gaat om een andere functie dan de huidige aanvraag voor een VOG. Daarnaast is er bij de screening uitgegaan van een ander screeningsprofiel met de daarbij behorende risico’s. Ook merkt de minister hierbij op dat nadien een mutatie heeft plaatsgevonden van de justitiële documentatie van eiser, in die zin dat eerst sprake was van een openstaande strafzaak en deze later is veranderd in een onherroepelijke veroordeling. Dit maakt dat eiser geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan het feit dat eerder wel een VOG is verleend.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld. Tussen partijen staat vast dat het bij beide aanvragen voor een VOG ging om een ander screeningsprofiel. Daarnaast is voldoende gebleken dat de eerdere VOG is verleend voordat eiser onherroepelijk was veroordeeld voor de strafbare feiten. Er was dus sprake van een andere situatie. Er is dan naar oordeel van rechtbank ook geen sprake van een gerechtvaardigd vertrouwen.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van eiser om afgifte van een VOG op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 24 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens:
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35, eerste lid
Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van he geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Artikel 36, eerste lid
Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van de op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de eiser, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18.
Beleidsregels VOG-NP_RP 2022:
Paragraaf 3.1.3. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
justitiële gegevens (strafbaar feit);
indien herhaald;
risico voor de samenleving en
een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.1.3.2. Indien herhaald
et COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het strafbare feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
Paragraaf 3.1.4. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is (zie paragraaf 3.1.4.1.) en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van paragraaf 3.1.4.2. van toepassing is (zie paragraaf 3.1.4.2).
Paragraaf 3.1.4.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
  • de afdoening van de strafzaak;
  • het tijdsverloop;
  • de hoeveelheid antecedenten.
Indien de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt het COVOG dit in de beoordeling van de aanvraag.
Ten behoeve van een goede oordeelsvorming is het COVOG bevoegd inlichtingen in te winnen bij het Openbaar Ministerie en de reclassering.
Naast justitiële gegevens kunnen ook politiegegevens de beoordeling worden betrokken. In de politiesystemen kunnen bijvoorbeeld mutaties omtrent strafbare feiten aanwezig zijn, opgemaakte processen-verbaal en (dag)rapporten. Ondanks het feit dat deze informatie niet in alle gevallen tot vervolging heeft geleid, kan deze bij de beoordeling van de aanvraag worden meegewogen. Hierdoor wordt een betrouwbaar beeld verkregen van de integriteit van de aanvrager.
Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.

Voetnoten

1.De minister verwijst naar ABRvS 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:748.
2.ABRvS 9 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1433.
3.De minister verwijst naar Rb. Midden-Nederland 23 oktober 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:4506.