ECLI:NL:RBZWB:2023:8079

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
02-262556-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door dronken bestuurder

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die als bestuurder van een personenauto in dronken toestand een ongeval heeft veroorzaakt. Het ongeval vond plaats op 26 augustus 2022 te Breda, waarbij de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten en niet heeft meegewerkt aan een bloedonderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat heeft geleid tot een aanrijding met een andere auto, bestuurd door [slachtoffer], die hierdoor zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor een periode van vier jaren. De officier van justitie had deze straffen gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor een voorwaardelijke straf, rekening houdend met het blanco strafblad van de verdachte en zijn huidige situatie in Oekraïne. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaarder wegen, en heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het veroorzaken van een verkeersongeval onder invloed van alcohol, het verlaten van de plaats van het ongeval en het weigeren mee te werken aan een bloedonderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-262556-22
vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ( Roemenië )
thans verblijvende te [verblijfplaats]
raadsvrouw mr. A.C.M. Tönis, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 november 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- feit 1: als bestuurder van een personenauto in dronken toestand een ongeval heeft veroorzaakt waarbij zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
- feit 2: de plaats van het ongeval heeft verlaten;
- feit 3: niet mee heeft gewerkt aan een bloedonderzoek.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht ten aanzien van feit 1 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde veroorzaken van een verkeersongeval door zich zeer onvoorzichtig en onoplettend in het verkeer te gedragen. Hierdoor heeft mevrouw [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dit heeft verdachte onder invloed van alcohol gedaan. Ook acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, zoals tenlastegelegd onder feit 2. Tot slot acht hij ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onderzoek om vast te stellen hoeveel alcohol hij in zijn bloed had, heeft geweigerd. De officier van justitie baseert zich bij een bewezenverklaring van de feiten op de aangifte, op het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de aanrijding en het aantreffen van verdachte kort na het ongeval en op de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat feit 1, primair, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte gedronken heeft. Als de rechtbank daar anders over denkt, dan kan niet worden vastgesteld hoeveel dat is geweest en wat de invloed daarvan op het rijgedrag was. Gelet hierop dient verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken te worden. Ook de gereden snelheid kan niet vastgesteld worden, zodat ook niet vastgesteld kan worden dat een te hoge snelheid heeft bijgedragen aan het verkeersongeval. Er kan alleen met zekerheid vastgesteld worden dat verdachte onvoldoende rechts heeft gereden. Dit is onvoldoende om te komen tot roekeloosheid, dan wel een van de andere schuldvarianten in de tenlastelegging. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van één van de schuldvarianten komt, dan is de verdediging van mening dat het dossier onvoldoende objectieve medische informatie bevat om vast te kunnen stellen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte moet ook dan van feit 1, primair, vrijgesproken worden.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van feit 1, subsidiair en de feiten 2 en 3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1, primair:
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW 1994) te kunnen komen, is vereist dat de verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Of sprake is van schuld in de zin van dit artikel hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit betekent dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 26 augustus 2022 reed [slachtoffer] in een Suzuki Swift op de Kruisstraat te Breda. Daar geldt een maximum snelheid van 50 kilometer per uur (hierna km/uur). [slachtoffer] wilde de bocht naar links nemen om richting de Leursebaan te gaan. De rechtbank constateert dat het een haakse bocht betreft. Verdachte reed in een VW Caddy op dezelfde weg, maar kwam uit de tegenovergestelde richting. Hij maakte de bocht naar rechts, kwam daarbij op de weghelft terecht waar [slachtoffer] reed en botste tegen de auto van [slachtoffer] . Door het ongeval liep [slachtoffer] twee fracturen in haar pols op. Twee medepassagiers van verdachte stapten uit en ontfermden zich over [slachtoffer] , terwijl verdachte zelf direct is weggereden. Kort daarna is verdachte aangetroffen op een parkeerplaats in de buurt. De politie constateerde dat verdachte onvast ter been was, meerdere malen bijna omviel, met dubbele tong sprak, bloeddoorlopen ogen had en dat zijn adem naar bier rook. In de door verdachte bestuurde personenauto lag een krat bier op zijn kant en ook waren diverse geopende flesjes bier te zien. Verdachte heeft ter plaatse ten overstaan van de verbalisanten gezegd dat hij onder invloed was. Verdachte is meerdere malen gevraagd om mee te werken aan een voorlopige en aan een definitieve ademanalyse, maar telkens heeft hij geweigerd. Vervolgens is hem ook meerdere malen gevraagd en gevorderd om mee te werken aan een bloedonderzoek, maar ook dit heeft hij geweigerd.
Hoewel dus geen ademanalyse of bloedonderzoek heeft kunnen plaatsvinden, stelt de rechtbank op grond van de toestand waarin verdachte verkeerde, zijn eigen verklaring tegenover de verbalisanten en de overige omstandigheden waaronder hij werd aangetroffen, vast dat verdachte onder invloed van alcohol was toen hij de auto bestuurde.
Aangeefster heeft verklaard dat zij hooguit 30 km/uur reed en aan het afremmen was voor de bocht. Zij is van mening dat verdachte de bocht nooit had kunnen halen met de snelheid die hij reed. Zij schat die snelheid in op 60 à 70 km/uur. Verdachte heeft zelf ten overstaan van de politie verklaard dat hij 40 tot 60 km/uur heeft gereden. Zijn passagier, [getuige 1] , heeft verklaard dat verdachte circa 50 km/uur reed.
Het dossier bevat onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen hoe hard verdachte precies heeft gereden. De rechtbank gaat daarom in het voordeel van verdachte uit van de eigen verklaring dat hij minimaal 40 km/uur heeft gereden. Uitgaande van deze snelheid en gelet op het feit dat het om een haakse bocht gaat, is de rechtbank van oordeel dat verdachte met deze snelheid in ieder geval harder heeft gereden dan ter plaatse verantwoord was en zijn snelheid onvoldoende heeft geminderd bij het naderen van de bocht. Vervolgens is hij op de weghelft terechtgekomen waar [slachtoffer] reed.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake was van roekeloos rijgedrag. Daarvoor is niet alleen vereist dat de verkeersregels zijn geschonden door verdachte en dat daardoor gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen, maar ook dat het schenden van de verkeersregels in ernstige mate en opzettelijk is gebeurd. Dit is niet gebleken uit de feiten en omstandigheden.
Wel kwalificeert de rechtbank het rijgedrag van verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend. Het verkeersongeval is dan ook aan de schuld van verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 te wijten. Het verweer van de verdediging wordt hiermee verworpen.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat de rechterpols van [slachtoffer] door het ongeval op twee plaatsen was gebroken. De breuk is in eerste instantie in de ambulance gezet, maar vervolgens moest er nog een operatie volgen waarbij de breuk werd gefixeerd met een plaatje. Ter zitting heeft [slachtoffer] verklaard dat zij nog steeds een beperking in de rechterpols heeft en dat niet uitgesloten is dat nog een operatie moet plaatsvinden om het plaatmateriaal uit de pols te halen.
De rechtbank stelt op grond van deze omstandigheden vast dat [slachtoffer] ruim een jaar na het ongeval nog niet (volledig) hersteld is en dat verder herstel onzeker is en in ieder geval nog langer op zich zal laten wachten. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel te kwalificeren is.
Feit 2:
De rechtbank stelt vast dat verdachte na het ongeval meteen weg is gereden. Dit wordt verklaard door [slachtoffer] , maar ook door getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Gelet op de zichtbare forse schade aan beide voertuigen, de uitgeklapte airbags in de auto van [slachtoffer] en op de vluchtgedragingen van verdachte meteen na het ongeval, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat aan [slachtoffer] schade was toegebracht en dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zij bij het ongeval letsel had opgelopen. Dit feit wordt dan ook wettig en overtuigend bewezen verklaard.
Feit 3:
Uit het dossier wordt duidelijk dat verdachte meermalen is bevolen mee te werken aan een bloedonderzoek en dat hij dit telkens heeft geweigerd. Dit terwijl er wel een verdenking lag dat hij onder invloed een voertuig had bestuurd. Ook dit feit wordt wettig en overtuigend bewezen verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1, primair
op 26 augustus 2022 te Breda, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Kruisstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- terwijl hij onder invloed van te veel alcohol verkeerde
- met een hogere snelheid gereden dan ter plaatse verantwoord was en
- onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het naderen van de bocht
en
- op de rijbaan van die weg onvoldoende rechts gehouden en deels gereden op het weggedeelte dat bestemd is voor het aan hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) in aanrijding is gekomen met een aan hem, verdachte, tegemoetkomende personenauto (Suzuki Swift met [kenteken] ), door welk verkeersongeval, aan [slachtoffer] (zijnde de bestuurder van die personenauto) zwaar lichamelijk letsel, werd toegebracht, te weten:
twee fracturen in haar rechterpols, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke
gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk
verkeersongeval had plaatsgevonden in Breda op de Kruisstraat op 26 augustus
2022, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat
ongeval, naar hij wist aan een ander (te weten [slachtoffer] ) schade was toegebracht en naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel was toegebracht;
3
op 26 augustus 2022 te Breda, als degene tegen wie verdenking was
gerezen als bestuurder van een voertuig te hebben gehandeld in strijd met artikel 8
van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem
gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de
Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een
bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 10 maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen (hierna: OBM) voor een periode van vier jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat een voorwaardelijke straf meer in de rede ligt, ook gelet op het blanco strafblad van verdachte en het feit dat hij nu in Oekraïne aan het vechten is. Verzocht wordt om rekening te houden met de perikelen rondom de inbeslaggenomen auto, die op enig moment terug mocht, maar al verkocht bleek te zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich op 22 augustus 2022 schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval door zich zeer onvoorzichtig en onoplettend te gedragen. Hij is in een auto gaan rijden terwijl hij flink onder invloed van alcohol was. Rijdend richting een haakse bocht, heeft hij onvoldoende snelheid geminderd en is hij op de andere weghelft terecht gekomen waar hij in botsing is gekomen met de tegemoetkomende auto van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft als gevolg van dit verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Zij moest hiervoor een operatie ondergaan en kampt een jaar later nog steeds met beperkingen aan haar pols. Het is maar de vraag in hoeverre zij uiteindelijk volledig zal herstellen. Uit het ter zitting uitgeoefende spreekrecht is gebleken dat het ongeval enorm veel impact op het leven van [slachtoffer] heeft gehad.
Verdachte heeft met zijn verkeersgedrag zichzelf en zijn medeweggebruikers in een zeer gevaarlijke situatie gebracht. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Zij rekent het verdachte ook zwaar aan dat hij de plaats van het ongeval direct heeft verlaten, terwijl hij wist dat [slachtoffer] schade had en terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zij ook letsel had.
Tot slot wordt verdachte aangerekend dat hij een bloedonderzoek heeft geweigerd. De verplichting gevolg te geven aan een bevel om mee te werken aan een bloedonderzoek bestaat ter bevordering van de verkeersveiligheid, die in gevaar wordt gebracht als onder invloed van alcohol aan het verkeer wordt deelgenomen. Door medewerking te weigeren kan niet worden vastgesteld of degene tegen wie een verdenking bestaat inderdaad heeft gedronken en zo ja, hoeveel dat is geweest. Juist om die reden wordt een dergelijke weigering doorgaans relatief zwaar bestraft.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op zijn strafblad, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijken zaken worden opgelegd, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf passend en geboden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 10 maanden moet worden opgelegd. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden ontzegd voor een periode van vier jaren. Hiermee wordt niet alleen beoogd de verdachte te doordringen van het feit dat zijn rijgedrag buitengewoon onveilig was voor de andere verkeersdeelnemers, maar ook om die verkeersdeelnemers voor langere tijd te beschermen tegen dit rijgedrag.
Door de verdediging is gevraagd om rekening te houden met perikelen rondom de inbeslaggenomen auto. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een klacht kan indienen over de gang van zaken. Dit gaat buiten het strafproces om en de rechtbank ziet dan ook geen reden om hier in de strafmaat rekening mee te houden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op het artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 163, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, eerste lid van deze wet;
feit 2:overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3:overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 maanden;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van vier jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 november 2023.
Mr. D.J.L. Martens en mr. M.E. de Boer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.