ECLI:NL:RBZWB:2023:817

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
21/4175
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor een eenmanszaak in de trouwbranche

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 februari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.828. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteur.

De rechtbank beoordeelt of het inkomen dat belanghebbende uit haar eenmanszaak heeft behaald, moet worden aangemerkt als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). Belanghebbende had in 2018 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van € 49.835, maar de inspecteur stelde dat er geen winst uit onderneming was en dat het inkomen als ROW moest worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat, ondanks de inspanningen van belanghebbende, het inkomen niet kan worden aangemerkt als winst uit onderneming. De rechtbank wijst op de beperkte omzet en het ontbreken van een ondernemersrisico.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en bevestigt de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018, evenals de belastingrentebeschikking. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4175
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 augustus 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.828.
1.3.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 213 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.4.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur]. Het beroep van belanghebbende is gelijktijdig op zitting behandeld met het beroep van [naam] (zaaknummer 21/4951).

2.Feiten

2.1.
Met ingang van 4 januari 2012 stond de eenmanszaak [eenmanszaak] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK). Volgens het uittreksel uit het Handelsregister van de KvK bestonden de activiteiten uit een ‘Webportal voor de trouwbranche’. Belanghebbende stond bij de KvK geregistreerd als eigenaar van de eenmanszaak. De eenmanszaak is op 9 augustus 2016 uitgeschreven bij de KvK.
2.2.
Met ingang van 9 juni 2017 stond de eenmanszaak [eenmanszaak] (wederom) ingeschreven bij de KvK. Volgens het uittreksel uit het Handelsregister van de KvK bestonden de activiteiten uit een ‘Website met informatie over bedrijven gerelateerd aan de trouwbranche, met als doel trouwen makkelijker te maken voor aanstaande bruidsparen’. [naam] stond bij de KvK geregistreerd als eigenaar van de eenmanszaak. De eenmanszaak is op 1 oktober 2018 uitgeschreven bij de KvK.
2.3.
Met ingang van 1 oktober 2018 zijn de activiteiten van de eenmanszaak ingebracht in een vennootschap onder firma met de handelsnaam [vof] (de vof). De vof was met ingang van 9 juni 2017 ingeschreven bij de KvK. Volgens het uittreksel uit het Handelsregister van de KvK bestonden de activiteiten uit een ‘Website met informatie over bedrijven gerelateerd aan de trouwbranche, met als doel trouwen makkelijker te maken voor aanstaande bruidsparen’ en een ‘webwinkel voor de verkoop van trouwbranche gerelateerde artikelen’ ([website 1]). Belanghebbende en [naam] stonden bij de KvK geregistreerd als vennoten. De vof is op 3 oktober 2019 uitgeschreven bij de KvK.
2.4.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2018 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.835. Dit bedrag is als volgt opgebouwd.
Saldo fiscale winstberekening
-/- € 675
Zelfstandigenaftrek
-/-
€ 7.280
Startersaftrek
-/-
€ 2.123
MKB-winstvrijstelling
€ 1.410
Belastbare winst uit onderneming
-/- € 8.668
Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
€ 60.893
Aandeel aangever in inkomsteneigen woning
-/-
€ 2.390
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 49.835
2.5.
Uit de door belanghebbende voor de jaren 2012 tot en met 2019 ingediende aangiften IB/PVV volgen verder de volgende gegevens.
Jaar
WUO
ROW
Omzet
Kosten
2012
Ja
Nee
Nihil
€ 1.366
2013
Ja
Nee
Nihil
Nihil
2014
Nee
Nee
-
-
2015
Ja
Nee
Nihil
€ 286
2016
Nee
Nee
-
-
2017
Nee
Nee
-
-
2018
Ja
Nee
Nihil
€ 675
2019
Nee
Nee
-
-
2.6.
De vof heeft in haar aangifte omzetbelasting het volgende vermeld.
Jaar
Omzet (buitenland)
Verschuldigde BTW
Voorbelasting
Te ontvangen
2018
€ 50
€ 11
€ 183
€ 172
2.7.
Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 is de inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen winst uit onderneming geniet en het door haar met de activiteiten van de vof behaalde (negatieve) inkomen moet worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW).
Bruto ROW
€ 0
Kosten
-/-
€ 675
Belastbaar ROW
-/- € 675
Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
€ 60.893
Aandeel aangever in inkomsten eigen woning
-/-
€ 2.390
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 57.828
2.8.
Belanghebbende heeft een urenoverzicht overgelegd, waarop staat vermeld dat zij in 2018 in totaal 1.287 uren en [naam] 1.269 uren aan activiteiten voor de vof heeft besteed.
2.9.
Tot het procesdossier behoort daarnaast een schermafdruk van de instagrampagina van [eenmanszaak], waarop staat vermeld ‘Word jij onze nieuwe collega?’ en een verwijzing naar de website voor meer informatie over de vacature voor de functie van freelance verkoper.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de activiteiten van de vof kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen.
3.2.
De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of het met de activiteiten van de vof behaalde (negatieve) inkomen moet worden aangemerkt als winst uit onderneming of ROW. Indien sprake is van winst uit onderneming beoordeelt de rechtbank of is voldaan aan het urencriterium met als gevolg dat belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek en (mogelijk) de startersaftrek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Het met de activiteiten van de vof behaalde (negatieve) inkomen kan niet worden aangemerkt als winst uit onderneming. Gelet hierop behoeven de overige vragen geen beantwoording. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is sprake van winst uit onderneming of ROW?
3.4.
Voor de beantwoording van de vraag of belanghebbende voor het jaar 2018 als ondernemer in de zin van de Wet IB 2001 moet worden aangemerkt, dient de rechtbank in de eerste plaats te beoordelen of de inkomsten van belanghebbende voortvloeien uit een door haar gedreven onderneming. Het antwoord op de vraag of activiteiten zijn aan te merken als een onderneming in fiscale zin, is afhankelijk van een weging van verschillende factoren. [1] Het gaat daarbij onder meer om de volgende factoren:
a. de duurzaamheid en de omvang van de werkzaamheden;
b. de grootte van de brutobaten;
c. de winstverwachting;
d. het lopen van (ondernemers)risico;
e. de beschikbare tijd;
f. de bekendheid die naar buiten aan de werkzaamheid wordt gegeven;
g. het aantal opdrachtgevers;
h. het spraakgebruik.
3.5.
Het is aan belanghebbende om de feiten te stellen en, bij gemotiveerde betwisting daarvan door de inspecteur, aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van (negatieve) winst uit onderneming.
3.6.
Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat [eenmanszaak] is gestart in 2011 als website om het voor trouwlustigen gemakkelijk te maken om in contact te komen met een breed spectrum aan leveranciers in de trouwbranche. Belanghebbende was op basis van haar ICT-achtergrond van mening dat dit eenvoudiger en beter kon dan andere bestaande initiatieven. De website bevatte toen ruim 5.000 leveranciers met een gratis vermelding. Begin 2017 heeft belanghebbende samen met [naam] besloten om [eenmanszaak] een nieuwe boost te geven, waarna begin 2018 de vernieuwde website online is gegaan. Onder andere de techniek achter de website is vernieuwd en verbeterd en de categorieën leveranciers zijn uitgebreid. Daarnaast zijn de activiteiten op sociale media als Pinterest en Instagram uitgebreid om de bekendheid van [eenmanszaak] te vergroten. Begin januari 2018 bevatte [eenmanszaak] 14.231 webpagina's, waarbij het ging om ongeveer 14.000 leveranciersvermeldingen. De bedoeling was om de vroegere gratis bedrijfsvermeldingen zo veel mogelijk om te zetten naar betaalde bedrijfsvermeldingen met meer functionaliteiten en een hogere weergave op de diverse webpagina's van [eenmanszaak]. Belanghebbende en [naam] hebben in dat kader veel e-mails gestuurd naar de bedrijven met een gratis vermelding en cold calls gedaan. In 2019 is met het oog op de acquisitie van betaalde bedrijfsvermeldingen geprobeerd om een verkoper te werven. Belanghebbende had er vertrouwen in dat [eenmanszaak] een succes zou kunnen worden, maar vanwege persoonlijke omstandigheden zijn de activiteiten gestaakt.
3.7.
Belanghebbende stelt dat gezien het aantal jaren dat de website online is geweest, de intensivering van de activiteiten met ingang van 2017, het aantal bestede uren in 2018 en de groei van het aantal op [eenmanszaak] vermelde leveranciers, er vanaf 2017 geen sprake (meer) was van incidentele werkzaamheden. De werkzaamheden waren voldoende omvangrijk en er werd wel degelijk gestreefd naar continuïteit. Als een deel van de vroegere gratis bedrijfsvermeldingen omgezet kon worden naar betaalde bedrijfsvermeldingen, dan had belanghebbende hiermee op termijn kunnen voorzien in haar levensonderhoud. Belanghebbende verwijst in dit verband naar vergelijkbare websites als [website 2], [website 3] of [website 4], waaruit blijkt dat er wel degelijk sprake was van een levensvatbaar businessmodel met [eenmanszaak]. De op den duur volledige geautomatiseerde techniek achter [eenmanszaak] zou ook kunnen worden uitgerold naar andere branches.
3.8.
De rechtbank constateert dat belanghebbende en [naam] veel tijd hebben besteed aan het maken van een technisch goed werkende website met een zeer brede informatieverschaffing. Er zijn veel indirecte uren gestoken in het realiseren van de website. Uit de onder 2.5 en 2.6 vermelde feiten blijkt dat met de activiteiten nauwelijks tot geen omzetten zijn behaald. Er is naar belanghebbende heeft gesteld slechts sprake geweest van één betalende adverteerder. In de wijze waarop is geprobeerd om meer betalende adverteerders aan te trekken, is geen concreet inzicht verschaft. De diverse e-mails die zouden zijn verstuurd aan de (gratis) adverteerders zijn niet overgelegd. Belanghebbende heeft op de zitting erkend dat de commerciële kant van de activiteiten niet hun meest sterke kant was. Verder zijn er geen omvangrijke investeringen gedaan en was het ondernemersrisico beperkt. Ter zitting is verklaard dat er uiteindelijk naar aanleiding van de in 2.9 genoemde vacature niet voor is gekozen een derde persoon aan te nemen, om de reden dat het een grote stap is om iemand uit je eigen salaris te betalen, waaruit kan worden afgeleid dat belanghebbende en [naam] (nog) niet bereid waren een echt ondernemersrisico te lopen.
3.9.
De rechtbank overweegt dat met name in de aanvangsfase van de activiteiten een relatief en absoluut hoog aantal indirecte uren besteed aan de activiteiten en een lage (bruto) omzet geen beletsel hoeven te zijn voor het aanmerken van de activiteiten als het drijven van een onderneming. Indien tegenover de geringe omzet staat dat andere factoren in positieve zin gewicht in de schaal leggen, kan dat laatste de doorslag geven ten gunste van het aanwezig zijn van een onderneming. [2] In dit geval is de rechtbank echter van oordeel dat hoewel de website al vanaf het jaar 2011 bestond, niet aannemelijk is dat de activiteiten in 2018 na al die jaren zodanig waren dat sprake was van een onderneming. Dat belanghebbende en [naam] veel tijd hebben besteed aan het maken van een technisch goed werkende website met een zeer brede informatieverschaffing, legt naar het oordeel van de rechtbank tegenover de overige hiervoor onder 3.8 vermelde feiten en omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal om tot de aanwezigheid van een onderneming te kunnen concluderen. Het met de vof behaalde inkomen kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden aangemerkt als (negatieve) winst uit onderneming. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat sprake is van ROW.
Is terecht belastingrente in rekening gebracht?
3.10.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 en de belastingrentebeschikking worden gehandhaafd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier op 10 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Hoge Raad 4 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0662 en Hoge Raad 21 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5328.
2.Hoge Raad 4 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0662.