ECLI:NL:RBZWB:2023:8215

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_6019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning WW-uitkering aan derde partij

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van Stichting Obase tegen de toekenning van een WW-uitkering aan [naam 1] door het UWV. Het UWV had op 5 augustus 2022 een WW-uitkering toegekend aan [naam 1], die op 1 augustus 2022 haar dienstverband bij eiseres beëindigde. Eiseres betwistte de toekenning van de uitkering en stelde dat [naam 1] verwijtbaar werkloos was, omdat zij op verzoek van [naam 1] haar dienstverband had beëindigd zonder dat er ernstige bezwaren waren om het dienstverband voort te zetten. De rechtbank heeft op 6 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van [naam 1] en het UWV aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van verwijtbare werkloosheid. Eiseres heeft niet aangetoond dat [naam 1] een concreet werkaanbod heeft ontvangen of dat zij de mogelijkheid had om haar dienstverband voort te zetten. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van het dienstverband van rechtswege heeft plaatsgevonden en dat [naam 1] niet kan worden verweten dat zij geen passende arbeid heeft aanvaard of behouden. De rechtbank wijst het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de beslissing van het UWV om de WW-uitkering aan [naam 1] toe te kennen. Eiseres krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/6019 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2023 in de zaak tussen

Stichting Obase, uit Zierikzee, eiseres

(gemachtigde: mr. M.A.M. van der Linden),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 1] uit [plaats] ( [naam 1] ),
(gemachtigde: mr. J.J. Brosius).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan [naam 1] .
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 5 augustus 2022 een WW-uitkering aan [naam 1] toegekend. Met het bestreden besluit van 23 november 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij die toekenning gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 2] en [naam 3] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres, [naam 1] , de gemachtigde van [naam 1] en mr. J.F.C.A.M. Weterings namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
2. Eiseres is eigenrisicodrager voor de WW.
[naam 1] is van 1 september 2021 tot 1 augustus 2022 als onderwijsassistent in dienst geweest van eiseres.
Eiseres heeft op 7 maart 2022 de volgende e-mail naar [naam 1] gestuurd:

Naar aanleiding van ons gesprek net toch nog even een mailtje. Het overviel me even dat je aangaf te willen stoppen. Ik begrijp je reden heel goed en zou waarschijnlijk dezelfde keuze maken.
Nu zijn wij druk bezig met de formatie en hebben we ook op Obase niveau volgende week een overleg. Het zou voor ons fijn zijn om jouw vacature al mee te nemen in deze gesprekken. Dit kan natuurlijk pas als we hiervan een definitief bewijs hebben.
Kun jij hiervoor naar [naam 3] en CC naar [naam 4] en mij je keuze kenbaar willen maken.
Dat hoeft niet uitgebreid, maar zoiets als het voorbeeld hieronder:
Bij deze geef ik aan dat ik mijn ontslag neem per 1 augustus 2022 of eerder indien mogelijk in wederzijds overleg. (…)”
[naam 1] heeft op 9 maart 2022 de volgende e-mail naar eiseres gestuurd:

Bij deze geef ik aan dat ik mijn ontslag neem per 1 augustus 2022 of eerder indien mogelijk in wederzijds overleg.
Op 25 juli 2022 heeft [naam 1] een WW-uitkering aangevraagd bij het UWV.
Met het besluit van 5 augustus 2022 heeft het UWV aan [naam 1] een WW-uitkering toegekend per 1 augustus 2022.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daaraan heeft het UWV ten grondslag gelegd dat, omdat sprake is van het van rechtswege eindigen van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, niet kan worden gesteld dat sprake is van verwijtbare werkloosheid. Ook kan niet worden gesteld dat [naam 1] door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden, omdat niet is gebleken van een concreet werkaanbod.
Standpunt eiseres
3. Eiseres heeft primair aangevoerd dat sprake is verwijtbare werkloosheid. Het dienstverband is op verzoek van [naam 1] beëindigd. Van zodanige bezwaren op grond waarvan voortzetting van de dienstbetrekking redelijkerwijs niet van [naam 1] kon worden gevergd, is geen sprake. Eiseres betwist uitdrukkelijk dat [naam 1] om meer uren zou hebben gevraagd en dat haar zou zijn verteld dat de kans aanwezig was dat [naam 1] per 1 augustus 2022 minder uren zou krijgen. Er was voldoende ruimte om het dienstverband per 1 augustus 2022 te verlengen met (minimaal) dezelfde arbeidsomvang en dit is ook zodanig richting [naam 1] gecommuniceerd. Ook als het dienstverband uitsluitend voor minder uren verlengd kon worden, is nog steeds geen sprake van ernstige bezwaren zoals bedoeld in artikel 24, tweede lid, onderdeel b, van de WW. Het UWV gaat er ten onrechte van uit dat een concreet aanbod voor verlenging vanuit de werkgever een vereiste zou zijn voor het aannemen van verwijtbare werkloosheid. Daarnaast ligt het absoluut niet voor de hand om een werknemer die duidelijk en ondubbelzinnig heeft verklaard te willen stoppen met haar werkzaamheden, alsnog een concreet aanbod te doen om het dienstverband te verlengen.
3.1.
Subsidiair heeft eiseres gesteld dat [naam 1] heeft verzuimd te voorkomen dat zij werkloos is of blijft, doordat zij heeft nagelaten passende arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen passende arbeid heeft verkregen dan wel geen passende arbeid heeft behouden. Zij had de mogelijkheid om bij eiseres de eigen arbeid te blijven verrichten, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. [naam 1] heeft op eigen initiatief gemeld dat zij wilde stoppen met haar werkzaamheden voor eiseres. Indien het zo zou zijn geweest dat [naam 1] alleen voor minder uren haar dienstverband kon voortzetten, dan geldt evengoed dat [naam 1] met haar mededeling dat zij niet langer werkzaam wilde zijn voor eiseres, de verplichting uit artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de WW heeft geschonden.
3.2.
Eiseres is van mening dat de uitkering teruggebracht dient te worden naar nihil. Het mag niet zo zijn dat eiseres opdraait voor de (volledige) kosten voor de WW-uitkering van [naam 1] terwijl er vanuit eiseres de mogelijkheid en bereidheid was om het dienstverband te verlengen maar [naam 1] dit heeft geweigerd.
Standpunt UWV
4. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW. Omdat de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2022 van rechtswege is geëindigd, is er geen sprake van eindiging door of op verzoek van de werknemer. Ook is er geen sprake van het nalaten aangeboden passende arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgen of behouden. Door eiseres is gesteld dat [naam 1] op de eigen school dan wel een andere school had kunnen blijven werken, maar deze stelling is niet gestaafd met bewijzen en ook niet anderszins aannemelijk gemaakt. Het is vaste rechtspraak dat pas kan worden gesproken van schending van de verplichting van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WW als sprake is van een concreet werkaanbod [1] . Een werkaanbod is in beginsel concreet als de werkgever met de sollicitant ten minste de aard van de werkzaamheden heeft besproken, zich de opvatting heeft gevormd dat de sollicitant voor de uitoefening van deze werkzaamheden geschikt is en kenbaar heeft gemaakt dat hij de sollicitant in dienst zou kunnen en willen nemen [2] . Het UWV is niet gebleken dat eiseres [naam 1] een werkaanbod heeft gedaan. Een vacature binnen de organisatie betreft geen concreet werkaanbod omdat daarmee niet vaststaat dat de werknemer daadwerkelijk zou worden aangenomen [3] . Verder volgt uit vaste rechtspraak dat de in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de WW neergelegde verplichting ziet op het behouden van eigen arbeid, indien de mogelijkheid bestaat deze in (nagenoeg) dezelfde omvang voort te zetten [4] . In dit geval is niet aangetoond dat eiseres de intentie heeft gehad de arbeidsovereenkomst met [naam 1] te verlengen. Door [naam 1] wordt ook ontkend dat over een dergelijke intentie is gesproken. Anders dan eiseres is het UWV van mening dat het handelen van [naam 1] haar niet valt aan te rekenen. Gesuggereerd wordt dat [naam 1] het al enige tijd niet naar haar zin had bij de werkgever en dat dit de reden van opzegging zou zijn geweest. Dit wordt niet gestaafd met bewijzen en komt bovendien niet overeen met wat [naam 1] hierover heeft verklaard. [naam 1] heeft namelijk verklaard dat zij bij eiseres heeft geïnformeerd naar urenuitbreiding en toen bleek dat dit niet mogelijk was, heeft [naam 1] aangegeven op zoek te gaan naar een andere baan. Verder heeft [naam 1] verklaard dat het niet haar bedoeling was om ontslag in te dienen voordat zij een nieuwe baan had. Gebleken is dat [naam 1] vele pogingen heeft gedaan om een nieuwe baan te vinden voor 1 augustus 2022, maar dat is haar niet gelukt. Het UWV is van mening dat alleen de op verzoek van eiseres verzonden e-mail van [naam 1] van 9 maart 2022 niet maakt dat [naam 1] geen beroep zou kunnen doen op een WW-uitkering.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Verwijtbare werkloosheid
6. Van verwijtbare werkloosheid is sprake als de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
6.1.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de dienstbetrekking door of [naam 1] is beëindigd.
6.2.
Volgens eiseres heeft [naam 1] zelf ontslag genomen. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. De rechtbank stelt voorop dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (tot 1 augustus 2022). Weliswaar heeft [naam 1] op 9 maart 2022 per e-mail aan eiseres gemeld ontslag te nemen per 1 augustus 2022 of eerder indien mogelijk, maar uit haar zienswijze en haar andere verklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij daadwerkelijk de wil had om het dienstverband te beëindigen. Uit de e-mail van 7 maart 2022 van eiseres aan [naam 1] leidt de rechtbank af dat [naam 1] haar e-mail van 9 maart 2022 niet op eigen initiatief, maar op uitdrukkelijk verzoek van eiseres heeft verstuurd. Daar komt bij dat ter zitting is verklaard dat partijen nadien niet meer hebben gesproken over een eerdere datum waarop het dienstverband zou eindigen, dan de overeengekomen datum van 1 augustus 2022. Het in de e-mail van 9 maart 2022 genoemde wederzijdse overleg heeft dan ook niet plaatsgevonden. Bovendien heeft [naam 1] tot het einde van het dienstverband, dus tot en met 31 juli 2022, gewerkt. De enkele opmerking van [naam 1] aan eiseres dat zij op zoek zou gaan naar een andere baan, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij zelf ontslag heeft genomen.
6.3.
De rechtbank komt tot de conclusie dat geen sprake is van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW.
Passende arbeid aanvaarden, verkrijgen en behouden
6.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat [naam 1] heeft nagelaten passende arbeid te aanvaarden. Zoals het UWV terecht heeft gesteld, kan naar vaste rechtspraak pas worden gesproken van schending van de verplichting van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WW als sprake is van een concreet werkaanbod. Een werkaanbod is in beginsel concreet als de werkgever met de sollicitant ten minste de aard van de werkzaamheden heeft besproken, zich de opvatting heeft gevormd dat de sollicitant voor de uitoefening van deze werkzaamheden geschikt is en kenbaar heeft gemaakt dat hij de sollicitant in dienst zou kunnen en willen nemen. Van een dergelijk door eiseres aan [naam 1] gedaan concreet aanbod is de rechtbank niet gebleken. Dat [naam 1] door eiseres is gewezen op een interne vacature, is daartoe onvoldoende, nu de e-mail waarin eiseres [naam 1] op deze vacature heeft gewezen aan alle medewerkers van eiseres is gestuurd en niet alleen aan [naam 1] . Daarnaast is ter zitting verklaard dat eiseres [naam 1] niet heeft uitgenodigd voor een gesprek en dat zij evenmin [naam 1] kenbaar heeft gemaakt haar in dienst te willen en kunnen nemen.
6.5.
Volgens eiseres heeft [naam 1] door eigen toedoen geen passende arbeid verkregen. De stelling dat er zowel op de school waar [naam 1] werkzaam was als op andere scholen binnen de stichting voldoende voor [naam 1] geschikte functies aanwezig waren, is door eiseres niet nader onderbouwd met bewijsstukken. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat eiseres nadrukkelijk met [naam 1] heeft besproken welke mogelijkheden er voor haar binnen de stichting waren. Dat dit, zoals eiseres heeft gesteld, geen nut zou hebben gehad omdat [naam 1] had aangegeven weg te willen gaan, vormt voor de rechtbank geen valide reden om van een dergelijk gesprek af te zien. [naam 1] kan dan ook niet worden verweten dat, voor zover er al sprake zou zijn geweest van passende arbeid, zij deze door eigen toedoen niet heeft verkregen.
6.6.
Tot slot overweegt de rechtbank dat uit de gedingstukken niet blijkt dat eiseres [naam 1] een aanbod tot voortzetting van de arbeidsovereenkomst na 1 augustus 2022 heeft gedaan. Ter zitting is bevestigd dat hiervan ook geen sprake is geweest. Eiseres kan daarom door de rechtbank niet worden gevolgd in haar stelling dat [naam 1] door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden.
Nihilstelling
6.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, bestaat voor de toepassing van artikel 27 van de WW in dit geval geen aanleiding. Aan de vraag of, zoals eiseres heeft bepleit, de WW-uitkering op nihil gesteld moet worden, komt de rechtbank dan ook niet toe.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
7.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om ten gunste van [naam 1] een proceskostenveroordeling uit te spreken of een schadevergoeding toe te kennen en wijst het verzoek hiertoe dan ook af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 17 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Werkloosheidswet (WW)
Artikel 24
1. De werknemer voorkomt dat hij:
a. verwijtbaar werkloos wordt;
b. werkloos is of blijft, doordat hij:
1°.in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen;
2°.nalaat aangeboden passende arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt;
3°.door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt; of
4°.in verband met door hem te verrichten arbeid eisen stelt die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren.
2. De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden indien:
a. aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt;
b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
3. Onder passende arbeid als bedoeld in het eerste lid wordt, in de periode voordat zes maanden waarin een recht op uitkering bestaat op grond van deze wet zijn verstreken, verstaan arbeid die aansluit bij de arbeid waaruit de werknemer werkloos is geworden. Na deze periode van zes maanden is alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, passend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd. Niet als passend wordt beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening of arbeid op grond waarvan men niet als werknemer in de zin van deze wet wordt aangemerkt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het begrip passende arbeid, waarbij tevens wordt bepaald op welke wijze wordt vastgesteld of arbeid aansluit bij de arbeid waaruit de werknemer werkloos is geworden, alsmede in welke gevallen een periode waarin recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet bestaat, wordt meegeteld bij de vaststelling van de periode, bedoeld in de eerste zin.
4. In afwijking van het derde lid, is alle arbeid direct passend, indien de werknemer na 104 weken ziekte, op grond van artikel 5 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen geen uitkering ontvangt en als gevolg hiervan een uitkering op grond van deze wet ontvangt.
5. De werknemer is verplicht zich zodanig te gedragen dat hij door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid niet benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit artikel is niet begrepen een gedraging als bedoeld in artikel 25.
6. Het niet voeren van verweer door de werknemer tegen of het instemmen van de werknemer met een beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van de werkgever leidt niet tot overtreding van de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, of het vijfde lid.
7. Het tweede en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het eerste lid, onderdeel b, onder 3°, waarbij voor de overeenkomstige toepassing van het tweede lid, onderdeel b, voor «de dienstbetrekking is beëindigd» mede wordt gelezen: de arbeid is beëindigd of niet voortgezet.
8. Onze Minister is bevoegd regels te stellen waarbij bepaalde groepen werknemers worden vrijgesteld van verplichtingen, hun op grond van het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° en 4°, opgelegd.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond waarvan aan werknemers in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan worden verleend van verplichtingen, hun op grond van het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° of 4°, opgelegd.
10. In afwijking van het zesde en zevende lid, is sprake van benadeling als bedoeld in het vijfde lid indien de werknemer tijdens het verlengde tijdvak, bedoeld in artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, zonder deugdelijke grond heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging van de dienstbetrekking.
Artikel 27
1. Het UWV brengt een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3°, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
2. Het UWV brengt een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, niet is nagekomen.
3. Het UWV weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in de artikelen 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1° of 4°, of vijfde lid, of 26, artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of artikel 28, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, dan wel ter zake van het niet binnen de door het UWV daarvoor vastgestelde termijn nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 25.
4. Het UWV weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk indien de verzekerde, bedoeld in de Ziektewet, die gedurende de eerste dertien weken van zijn ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte een uitkering ontvangt op grond van deze wet een verplichting voortvloeiend uit artikel 45, eerste lid, van de Ziektewet niet is nagekomen.
5. Het opleggen van een maatregel op grond van het vierde lid blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een maatregel op grond van het eerste, tweede of derde lid kan worden opgelegd.
6. Een maatregel als bedoeld in het derde of vierde lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
7. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde of vierde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 25, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of ter zake van het zich niet houden aan een voorschrift als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, of artikel 26, eerste lid, onderdeel b of d, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.
8. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
(…)