In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 12 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om een A1-verklaring beoordeeld. Eiser had verzocht om een A1-verklaring voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 februari 2014, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) had dit verzoek afgewezen. De Svb beschouwde de aanvraag als een verzoek om herziening van een eerder besluit van 20 maart 2018, waarin de Svb had vastgesteld dat de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op eiser van toepassing was. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar zijn bezwaar was ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een vertegenwoordiger van de Svb aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening van het besluit rechtvaardigen. Eiser had eerder de mogelijkheid om informatie te verstrekken, maar heeft niet voldaan aan de verzoeken van de Svb. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.