ECLI:NL:RBZWB:2023:8978

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_242
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres in het kader van de Wet WIA en de rechtmatigheid van de besluiten van het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.W. van de Wege, en het UWV, vertegenwoordigd door een gemachtigde. Eiseres ontving sinds 4 augustus 2013 een WIA-uitkering van 100% arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft in eerdere besluiten, waaronder het primaire besluit van 22 december 2020 en het bestreden besluit I van 10 december 2021, vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot een stopzetting van haar WIA-uitkering per 11 februari 2022. Eiseres ging hiertegen in beroep, en het UWV wijzigde later het bestreden besluit I met het bestreden besluit II van 10 oktober 2023, waarin werd besloten dat de WIA-uitkering van eiseres per 11 februari 2022 wordt voortgezet.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen de bestreden besluiten behandeld op 11 december 2023. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er een geschil bestond over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van eiseres. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts B&B had in haar rapporten niet adequaat ingegaan op de feiten en omstandigheden die relevant waren voor de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiseres over het motiveringsgebrek slaagde en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft het UWV opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij opnieuw de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van eiseres moet worden beoordeeld. Tevens is het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,- en moet het griffierecht van € 50,- worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/242

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.W. van de Wege),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde 1] ).
Aan dit geding heeft verder deelgenomen:
[werkgever] , gevestigd in [plaats 2] , derde partij (hierna: werkgever)
(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).

Inleiding

Het UWV heeft met het besluit van 22 december 2020 (het primaire besluit) beslist dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt, zij blijft 100% arbeidsongeschikt.
De werkgever van eiseres is hiertegen in bezwaar gegaan.
Met het besluit van 10 december 2021 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van werkgever gegrond verklaard. Het UWV heeft beslist dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat zij met ingang van 11 februari 2022 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
Eiseres is tegen het bestreden besluit I in beroep gegaan.
Met het besluit van 10 oktober 2023 (het bestreden besluit II) heeft het UWV het bestreden besluit I gewijzigd en het bezwaar van werkgever alsnog ongegrond verklaard. Het UWV heeft besloten dat de WIA-uitkering van eiseres per 11 februari 2022 wordt voortgezet, omdat zij volledig arbeidsongeschikt is. Dit besluit komt in de plaats van het bestreden besluit I.
Eiseres heeft aangegeven dat zij het ook niet eens is met het bestreden besluit II. Zij heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.
Het UWV heeft hierop gereageerd met een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B).
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de bestreden besluiten.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV. Werkgever heeft zich afgemeld voor de zitting.
De werkgever heeft verklaard als derde-partij aan het geding te willen deelnemen. Eiseres heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met haar werkgever. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat alleen de gemachtigde van de werkgever van de medische stukken kennis mag nemen. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat de werkgever alsnog kennisneemt van de medische situatie van eiseres.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiseres ontving sinds 4 augustus 2013 een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
2. Op 3 juni 2020 heeft werkgever een aanvraag gedaan voor een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiseres op 22 december 2020 en op 11 februari 2022 volledig arbeidsongeschikt is en heeft daarom besloten om de WIA-uitkering per 11 februari 2022 voort te zetten. Er is sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Omdat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid komt eiseres niet in aanmerking voor een IVA [1] -uitkering.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit II gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van
7 september 2023.

Wat vindt eiseres

5. Tegen het bestreden besluit II heeft eiseres het volgende aangevoerd. Met het oordeel dat zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, kan eiseres zich verenigen. Eiseres kan zich echter niet verenigen met het oordeel dat er geen sprake is arbeidsongeschiktheid op basis van duurzame beperkingen en dat zij geen recht op een IVA-uitkering heeft. Het standpunt van het UWV is niet deugdelijk gemotiveerd. Eiseres wijst op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] waarin is bepaald dat het enkele voorhanden zijn van een mogelijke therapie onvoldoende is voor de conclusie dat een meer dan geringe kans op herstel aanwezig is te achten. Een verzekeringsarts B&B kan de duurzaamheid op grond van een geringe kans op herstel niet afwijzen simpelweg vanwege het voorhanden zijn van een behandelmogelijkheid, maar zal tevens moeten aangeven wat daarvan concreet de voor de betrokkene te verwachten resultaten zijn. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts B&B dat niet gedaan en is het standpunt van het UWV daarom onvoldoende gemotiveerd. Ten aanzien van de stelling van de verzekeringsarts B&B dat eiseres niet gemotiveerd is om de door de verzekeringsarts B&B genoemde behandeling te volgen, stelt eiseres dat hier helemaal niet naar gevraagd is door de verzekeringsarts B&B. Ter zitting voegt eiseres hieraan toe dat uit een brief vanuit de behandelend sector van 26 juli 2023 een ander beeld naar voren komt dan een gebrek aan motivatie. Eiseres wijst op rechtspraak van de CRvB [3] waaruit zij afleidt dat het weigeren van een behandeling in dit verband alleen van belang is als het gaat om een verwijtbare weigering. Eiseres legt uit waarom zij huiverig is een bepaalde behandeling te ondergaan en vindt dat dit bij de beoordeling moet worden betrokken. Eiseres is van mening dat zij in ieder geval vanaf 20 december 2020 (
de rechtbank begrijpt: 22 december 2020) in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering.

Wat vindt de rechtbank

6. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb, heeft het beroep gericht tegen het bestreden besluit I, van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zodat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk zal verklaren. De rechtbank zal hierna beoordelen of het bestreden besluit II berust op een deugdelijke grondslag.
7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres wel volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
8. Om in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering moet vast komen te staan dat eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, wanneer diegene als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
9. Niet in geschil is dat eiseres op de data in geding volledig arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts B&B heeft gesteld dat eiseres op de data in geding geen benutbare mogelijkheden heeft en dit wordt niet betwist door eiseres. De vraag die de rechtbank in dit geding moet beantwoorden is of het UWV terecht heeft aangenomen dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres op 22 december 2020 en 11 februari 2022 niet duurzaam is.
10. In het rapport van 7 september 2023 heeft de verzekeringsarts B&B vastgesteld dat er sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts B&B baseert dit oordeel op ontvangen informatie uit de behandelend sector. Ten aanzien van de duurzaamheid geeft de verzekeringsarts B&B aan dat daarvan geen sprake is. De verzekeringsarts B&B wijst erop dat eiseres behandeling volgt en dat er nog verdere behandelmogelijkheden zijn. Dat eiseres hiervoor niet gemotiveerd is, is geen reden om duurzaamheid aan te nemen. De verzekeringsarts B&B stelt dat indien er behandeling mogelijk is welke verbetering kan geven, er in het kader van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling ook van het wel aangaan van behandeling hoort te worden uitgegaan. In het rapport van 16 november 2023 heeft de verzekeringsarts B&B verder toegelicht waarom zij vindt dat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts B&B heeft uitgelegd waarom zij vindt dat er verbetering in de medische situatie van eiseres te verwachten is in het komende jaar, dan wel het daaropvolgende jaar. Zij wijst nogmaals op de behandelmogelijkheden voor eiseres. Daarnaast stelt de verzekeringsarts dat eiseres zich niet heeft onderworpen aan een expertise-onderzoek waarin de behandelopties onderzocht hadden kunnen worden. Hierdoor kon volgens de verzekeringsarts B&B niet worden vastgesteld dat eiseres per data in geding geen behandelopties meer zou hebben en duurzaamheid gesteld diende te worden. Volgens de verzekeringsarts B&B is er dan ook correct uitgegaan van hetgeen wel bekend was vanuit de medische informatie van de behandelend sector.
11. De rechtbank merkt allereerst op dat partijen ter zitting met elkaar eens zijn geworden dat er geen verband is tussen het gegeven dat eiseres zich niet heeft onderworpen aan een expertise-onderzoek en het oordeel van de verzekeringsarts B&B dat er nog een behandelmogelijkheid is die tot verbetering zou kunnen leiden. De rechtbank stelt daarom vast dat dit argument van de verzekeringsarts B&B geen rol meer speelt in deze procedure.
12. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank kan de verzekeringsarts B&B niet volgen in de stelling dat eiseres niet gemotiveerd zou zijn voor de desbetreffende behandeling. De rechtbank constateert dat uit de brief uit de behandelend sector van 26 juli 2023 blijkt dat een andere oorzaak dan een gebrek aan motivatie een rol speelt bij het gegeven dat eiseres niet op korte termijn aan de desbetreffende behandeling kan beginnen. De verzekeringsarts B&B heeft deze omstandigheid in het geheel niet bij de beoordeling betrokken. Daarnaast volgt de rechtbank eiseres in haar standpunt dat de beoordeling van de verzekeringsarts B&B niet voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit rechtspraak van de CRvB ten aanzien van de duurzaamheidsbeoordeling. De rechtbank wijst op uitspraken waar eiseres ook naar verwijst. [4] Uit deze uitspraken volgt dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Daarnaast blijkt uit deze uitspraken dat in het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, een onderbouwing is vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. De rechtbank is van oordeel dat de onderbouwing van de verzekeringsarts B&B op dit punt tekortschiet omdat onvoldoende is ingegaan op de feiten en omstandigheden die bij eiseres aan de orde zijn. Daarnaast is door de verzekeringsarts B&B onvoldoende ingegaan op het mogelijke resultaat van de behandeling voor eiseres. De beroepsgrond van eiseres dat er sprake is van een motiveringsgebrek slaagt.
13. Bestreden besluit II bevat een motiveringsgebrek. De rechtbank zal het beroep tegen dat besluit gegrond verklaren en het besluit vernietigen. Het UWV dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen waarbij er opnieuw een beoordeling van de duurzaamheid dient plaats te vinden.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep tegen het bestreden I is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit II is gegrond.
15. In de toepassing van artikel 6:19 Awb en in de gegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit II ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt. Voor de bijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en is verschenen ter zitting. Per handeling wordt een vergoeding toegekend van € 837,-. De proceskostenvergoeding wordt daardoor € 1.674,-. Ook moet het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- draagt het UWV op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan op 19 december 2023 door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.IVA = Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.
2.CRvB 12 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5266 en CRvB 21 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0306.
3.CRvB 4 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2026.
4.CRvB 12 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5266 en CRvB 21 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0306.