In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.W. van de Wege, en het UWV, vertegenwoordigd door een gemachtigde. Eiseres ontving sinds 4 augustus 2013 een WIA-uitkering van 100% arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft in eerdere besluiten, waaronder het primaire besluit van 22 december 2020 en het bestreden besluit I van 10 december 2021, vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot een stopzetting van haar WIA-uitkering per 11 februari 2022. Eiseres ging hiertegen in beroep, en het UWV wijzigde later het bestreden besluit I met het bestreden besluit II van 10 oktober 2023, waarin werd besloten dat de WIA-uitkering van eiseres per 11 februari 2022 wordt voortgezet.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen de bestreden besluiten behandeld op 11 december 2023. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er een geschil bestond over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van eiseres. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts B&B had in haar rapporten niet adequaat ingegaan op de feiten en omstandigheden die relevant waren voor de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiseres over het motiveringsgebrek slaagde en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk werd verklaard.
De rechtbank heeft het UWV opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij opnieuw de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van eiseres moet worden beoordeeld. Tevens is het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,- en moet het griffierecht van € 50,- worden vergoed.