In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een IVA-uitkering aan een werkneemster die sinds 4 maart 2011 met spanningsklachten ziek was. De werkneemster, die als schoonmaakster werkte, had in het verleden al meerdere keren een loongerelateerde uitkering ontvangen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had in eerdere besluiten vastgesteld dat de werkneemster volledig arbeidsongeschikt was, maar had haar op 20 maart 2015 geen recht op een IVA-uitkering verleend, omdat de verzekeringsarts van het Uwv meende dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van de werkneemster tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de medische informatie en rapporten van de behandelend artsen en psychiater beoordeeld. De Raad concludeerde dat er al jaren sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid en dat er geen verbetering van de psychische klachten te verwachten viel. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte had geoordeeld dat de werkneemster niet in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering, omdat het herstelgedrag van de werkneemster niet verwijtbaar was. De Raad vernietigde het besluit van het Uwv en herstelde het recht op een IVA-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 20 juni 2015. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand.