ECLI:NL:RBZWB:2023:9139

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
BRE-21/2103 ev
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van belastingaanslagen en boetes in het kader van de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P. de Haas, in beroep ging tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelde de beroepen van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2014 tot en met 2016, alsook de bijbehorende boete- en rentebeschikkingen. De inspecteur had de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat de inspecteur beschikte over een grond tot navordering en dat de aanslagen terecht waren opgelegd, met uitzondering van de vergrijpboete voor het jaar 2016, die werd vernietigd. De rechtbank oordeelde verder dat belanghebbende recht had op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank matigde de vergrijpboeten voor de jaren 2014 en 2015 vanwege deze overschrijding. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de inspecteur om zorgvuldig om te gaan met bewijs en de verplichting om alle relevante stukken over te leggen in belastingzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/2103 tot en met 21/2106, 22/3408 en 22/3409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. P. de Haas),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 13 maart 2019, 6 april 2021 en 21 april 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2014 tot en met 2016 de volgende (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd en de volgende boete- en rentebeschikkingen gegeven:
Belastbaar inkomen uit werk en woning / bijdrage-inkomen
Boete
Belastingrente
Navordering IB/PVV 2014
€ 289.234
€ 56.753
€ 25.538
Aanslag IB/PVV 2015
€ 19.000
€ 369
€ 167
Aanslag Zvw 2015
€ 19.000
€ 59
Navordering IB/PVV 2015
€ 289.234
€ 55.769
€ 21.130
Aanslag IB/PVV 2016
€ 192.823
€ 36.717
€ 9.332
Aanslag Zvw 2016
€ 52.763
€ 294
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de (navorderings)aanslagen en boete- en rentebeschikkingen gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 september 2023 op zitting behandeld (de eerste zitting). Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn echtgenote en de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift op 12 oktober 2023 aan partijen is gezonden.
1.4.
Bij brieven van 12 oktober 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om op verzoek van belanghebbende een tweetal getuigen, [getuige 1] en [getuige 2] , te horen.
1.5.
De rechtbank heeft de getuigen gehoord ter zitting van 15 november 2023 (de tweede zitting). Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn echtgenote en de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur mr. [inspecteur 3] en [inspecteur 4] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift, met daaraan gehecht de processen-verbaal getuigenverhoor, op 21 november 2023 aan partijen is gezonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende:
  • of de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd;
  • of de inspecteur gebruik heeft gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijs en zo ja, of het gebruik daarvan toelaatbaar is;
  • of de inspecteur beschikte over een grond tot navordering;
  • of de (navorderings)aanslagen en de boete- en rentebeschikkingen terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd/gegeven; en
  • of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Verder is niet aannemelijk geworden dat de door de inspecteur gebezigde bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van deze bewijsmiddelen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De inspecteur beschikte wel over een grond tot navordering en de (navorderings)aanslagen en de boete- en rentebeschikkingen zijn terecht en tot juiste bedragen opgelegd/gegeven, behoudens de vergrijpboete IB/PVV 2016. De vergrijpboete IB/PVV 2016 dient te worden vernietigd. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. In de onderhavige jaren woonde belanghebbende samen met zijn partner, [partner] .
3.1.
Volgens de Basisregistratie personen was belanghebbende, voor zover hier van belang, woonachtig op de volgende adressen:
24-04-1991 tot 28-12-2004
[adres 1] in [plaats 1]
01-12-2005 tot 23-03-2010
[adres 1] in [plaats 1]
23-03-2010 tot 13-10-2015
[adres 2] in [plaats 1]
13-10-2015 tot 24-06-2016
[adres 3] in [plaats 1]
24-06-2016 tot 10-08-2017
Onbekend
10-08-2017 tot 26-01-2018
[adres 2] in [plaats 1]
3.2.
Bij brieven van 26 april 2016 heeft de inspecteur aan de ING bank (ten aanzien van een tweetal bankrekeningen op naam van belanghebbende) en de ABN AMRO Bank (ten aanzien van één bankrekening op naam van belanghebbende) verzocht om alle rekeningafschriften uit de periode van 1 januari 2013 tot en met 26 april 2016. Uit deze bankafschriften blijken contante stortingen tot de volgende bedragen:
2013
€ 15.735
2014
€ 12.403
2015
€ 9.215
2016 (t/m april)
€ 2.260
3.3.
Met dagtekening 12 oktober 2017 heeft de inspecteur, op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), de Officier van Justitie verzocht om alle gegevens en inlichtingen te verstrekken uit het strafrechtelijk onderzoek tegen belanghebbende, met het oog op de beoordeling van de binnenlandse belastingplicht en belastingaangiften, heffing en/of inning van de belastingaanslagen over de aangiftetijdvakken 2013 tot en met 2017.
3.4.
De inspecteur heeft van de Officier van Justitie op 12 januari 2018 een afschrift ontvangen van het rapport van het door belanghebbende verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel in de periode van 2 maart 2013 tot en met 20 september 2016 (het rapport). In dat rapport staat onder meer:
“Op 29 december 2015 werd onder leiding van de officier van justitie te Breda, (…), een opsporingsonderzoek gestart onder de naam [naam 1] (…) De belangrijkste verdachte in het onderzoek [naam 1] is [belanghebbende] (…). Hij wordt ervan verdacht als “dealer [naam 2] ” op grote schaal cocaïne te verhandelen. Hij zou dit doen dit in samenwerking met anderen.
Ook wordt [belanghebbende] verdacht van witwassen. Hij zou het geld, verdiend met de handel in cocaïne, investeren in Marokko. Binnen het onderzoek is het vermoeden gerezen dat [belanghebbende] onroerend goed bezit in Marokko. Hij zou meerdere grote huizen en stukken grond bezitten in [plaats 2] nabij [plaats 3] . Ook zouden in Marokko een aantal dure auto’s van hem staan. (…) Het vermoeden is derhalve dat eventueel bezit van vermogen in Marokko is verkregen uit crimineel verkregen inkomsten en de herkomst van dit vermogen wordt verhuld voor de Nederlandse autoriteiten.
(…)
In de onderzoeken [naam 3] en [naam 1] zijn verschillende deallijnen van ‘dealer [naam 2] ’ naar voren gekomen welke gebruikt werden. Uit een proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) kwam onder meer naar voren dat met de Marokkaan uit [plaats 1] die zichzelf “ [naam 2] ” noemt cocaïne op bestelling verkoopt [belanghebbende] wordt bedoeld.
Uit een ander proces-verbaal van het TCI kwam naar voren dat [broer] , de broer van [belanghebbende] ook cocaïne voor hem verkoopt samen met [medeverdachte] .
Tevens is uit tapgesprekken naar voren gekomen dat verschillende andere personen voor [belanghebbende] dealden op de deallijn van ‘ [naam 2] ’, (…)
Verder kwam uit tapgesprekken naar voren dat er sprake was van een bepaalde hiërarchie waarbij anderen dan ‘dealer [naam 2] ’ niet mochten beslissen over poffen en dat [belanghebbende] anderen aanstuurde naar dealafspraken.
(…)
Op dinsdag 20 september 2016 werd er een actiedag gehouden waarbij gepoogd werd onder andere [belanghebbende] aan te houden. (…)
Tevens vond er een doorzoeking ter inbeslagneming plaats in diverse woningen waar [belanghebbende] verblijft, cq zou kunnen verblijven. Deze woningen waren gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1] (woning van partner van [belanghebbende]) en de [adres 1] te [plaats 1] (woning ouders). Ook is er een doorzoeking geweest in de woning van [broer] , zijnde de broer van [belanghebbende] alsmede in de woning van medeverdachte [medeverdachte] .
In de woning van [broer] (…) werd onder meer inbeslaggenomen:
- contant geldbedrag ter waarde van € 15.000,-
- diverse ponypacks
- twee weegschaaltjes
- mes met witte korrels aan het handvat gekleefd (indicatief positief getest op cocaïne)
- 3 mobiele telefoons
In de woning van de ouders van [belanghebbende] werd onder meer inbeslaggenomen:
- contant geldbedrag ter waarde van € 80.000,- verpakt in 8 sokken in ladenkast
- contant geldbedrag van € 900,- in zwarte etui met daarin ponypacks met vermoedelijk verdovende middelen
- digitale gegevensdragers als mobiele telefoons, laptop, tablets, geheugenkaartjes, simkaartjes
- eigendomspapieren en overige bescheiden
In de woning van [partner] , zijnde de (ex-)partner van [belanghebbende] werd onder meer inbeslaggenomen:
- digitale gegevensdragers als mobiele telefoons, tablet, navigatiesystemen, usb-sticks, simkaartjes
- diverse papieren bescheiden
- contant geldbedrag van € 320,-
- verpakkingsmateriaal (zwart van kleur en gripzakjes)
(…)
In het opsporingsonderzoek zijn diverse gebruikers/afnemers van verdachten [belanghebbende], [broer] en [medeverdachte] gehoord. Verdachten [belanghebbende], [broer] en [medeverdachte] werden door afnemers herkend als de persoon van wie zij cocaïne kochten aan de hand van getoonde foto’s. Gebleken is, via de tap en door observatie, dat [belanghebbende] drugs leverde in [plaats 1] en omstreken, althans in Nederland.
In dit onderzoek zijn verschillende afnemers, na de constatering van het dealcontact aangehouden. Andere afnemers die uit de telefoontap naar voren kwamen werden op een later tijdstip op het politiebureau ontboden. De navolgende verklaringen van afnemers werden opgenomen. (…)
Afnemer [afnemer 1]
werd op donderdag 7 januari 2016 aangehouden waarbij 2 ponypacks met in totaal 2
gram cocaïne is aangetroffen. [afnemer 1] verklaarde dat:
- hij al 4 a 5 jaar in het bezit is van het [telefoonnummer 1] en sinds een jaar of 10
gebruikt;
- hij gemiddeld 1 keer in de anderhalve week tot twee weken cocaïne gebruikt; ongeveer 2 gram
(…)
[afnemer 1] werd op maandag 10 oktober 2016 wederom verhoord. [afnemer 1] verklaarde dat:
- hij gemiddeld 1 keer per week, eens in de 2 weken bestelde;
- hij alleen cocaïne gebruikt en 1,5 a 2 gram per keer kocht;
- hij meestal bij een bestelling van 2 gram 80,- euro betaalt;
- hij wel een jaar of 15 cocaïne gebruikt;
- het niet steeds dezelfde dealer was die kwam als hij belde;
(…)
[afnemer 2]
werd op donderdag 7 januari 2016 aangehouden waarbij geen ponypack met
cocaïne is aangetroffen. [afnemer 2] verklaarde dat:
- hij voor 20 euro coke gekocht had en dit uit het raam gegooid had toen de politie achter hem reed;
- hij 0,3 of 0,4 gram kreeg voor die 20,- euro;
- hij het [telefoonnummer 2] belde voor de drugs;
- hij al zes jaar in het bezit is van het [telefoonnummer 3] ;
- hij wekelijks of 1 keer in de maand gebruikt en gewoonlijk voor 20,- euro koopt.
- hij geen anderen heeft om coke te kopen;
- hij geen ander telefonisch contact had met deze deler dan om coke.
(…)
[afnemer 2] werd op maandag 17 oktober 2016 wederom verhoord. [afnemer 2]
verklaarde:
- hij sinds 2014 gebruikt;
(…)
[afnemer 3]
werd op dinsdag 20 september 2016 aangehouden waarbij 1 ponypack met in totaal
0,3 gram cocaïne is aangetroffen. [afnemer 3] verklaarde dat:
- hij zeker al een jaar in het bezit is van het [telefoonnummer 4] ;
- hij 1 keer per maand gebruikt,
- hij 0,3 gram coke kocht voor 30,- euro;
- hij voor het eerst 18 jaar geleden gebruikte;
- hij een jaar of vier a vijf geleden met de dealer in contact was gekomen;
- hij de dealer ongeveer 1 keer per maand belde;
(…)
[afnemer 3] werd op dinsdag 11 oktober 2016 wederom verhoord. [afnemer 3] verklaarde:
- hij hem nu 2,5 jaar kent en zeker een keer of 15 bij hem gekocht heeft over verloop van een
periode;
- hij gemiddeld 1 keer per maand gebruikt.
- dat hij het niet kan voorstellen maar het niet precies te weten, nadat hij geconfronteerd was met
meerdere geconstateerde contacten per week uit zijn telefoon
- hij soms 1 keer in de week en soms 2 a 3 keer in de week bestelde;
- hij iedere keer voor 20,- euro bestelde, een 'halfje';
- hij alleen voor cocaïne contact had met ' [naam 2] ';
- meestal [naam 2] er was maar soms een ander;
- hij de man van foto 2 ([de broer van belanghebbende]) herkende als een van de dealers die soms kwam;
(…)
[afnemer 4]
werd op maandag 10 oktober 2016 verhoord. [afnemer 4] verklaarde dat:
- hij 4 of 5 jaar in het bezit is van het [telefoonnummer 5] ;
- hij ongeveer twee keer per week cocaïne gebruikt en per keer een halve gram gebruikt;
(…);
- hij bij verschillende dealers cocaïne kocht;
- hij de man op de foto ([belanghebbende]) herkende de dealer,
- hij sinds ongeveer een jaar bij hem koopt;
- hij altijd een 'kleintje', een halve gram, bij hem kocht voor 20,- euro;
(…)
[afnemer 5]
werd op dinsdag 25 oktober 2016 verhoord. [afnemer 5] verklaarde dat:
- hij al langer dan 10 jaar in het bezit is van het [telefoonnummer 6] ;
(…)
- de dealer als [naam 2] in zijn telefoon stond;
- hij 1 of 2 gram wiet bestelde;
- hij ook cocaïne koopt, maar meestal wiet;
- hij 5 a 6 jaar geleden veel cocaïne- bij ze bestelde en tegenwoordig meer wiet en soms cocaïne;
(…)
- hij de man van foto 1([belanghebbende]) herkende als een van de dealers;
- hij de man van foto 2 ([de broer van belanghebbende]) herkende als een van de andere dealers:
- hij 5 a 6 jaar bij hen besteld;
(…)
- hij de laatste tijd nog wel eens een halfje bestelde, maar vroeger bijna iedere dag;
(…)
[afnemer 6]
werd op maandag 24 oktober 2016 verhoord. [afnemer 6] verklaarde dat:
- hij al sinds hij 18 jaar is in het bezit is van de [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 8] ;
- hij auto's verhuurt aan [belanghebbende] en dat het contact meestal via [broer] ging;
(…)
- [Belanghebbende] de meeste huurauto's kocht en verkocht.
(…)
[afnemer 7]
werd op donderdag 29 september 2016 verhoord. [afnemer 7] verklaarde dat:
- hij sinds anderhalf jaar in het bezit is van het [telefoonnummer 9] ;
- hij sinds een jaar weer cocaïne koopt;
- het kan kloppen dat hij al sinds 2014 contact had met telefoonnummers van [naam 2] want hij gebruikt
al een tijdje, hij weet alleen het nummer niet, nadat hij geconfronteerd was met analyse
telefoongegevens.
(…)
[afnemer 8]
werd op vrijdag 7 oktober 2016 verhoord. Hij verklaarde dat:
- hij sinds 16 juni 2014 in het bezit is van het [telefoonnummer 10] ;
- hij cocaïne snuift en hij dit haalt bij donkere jongens die zich voordoen als ' [naam 2] ';
- hij de man van foto 1 ([belanghebbende]) herkende als een van de dealers ' [naam 2] ';
- hij de man van foto 2 ([de broer van belanghebbende]herkende als een van de dealers ' [naam 2] ';
- hij de man van foto 3 ( [medeverdachte] ) herkende als een van de dealers ' [naam 2] ';
(…)
- hij nooit bij een ander kocht;
(…)
- hij onregelmatig gebruikte, eens per week, twee keer per week of een keer per maand;
(…)
- hij meestal een kleintje, een halve gram, wilde hebben en dat dit bijna niet werd benoemd over de
telefoon;
- ze al 7 a 8 jaar bezig zijn;
- [belanghebbende] meestal het dealen regelde en reed.
(…)
[afnemer 8] meldde zich kort daarna opnieuw op het politiebureau en wilde zijn eerdere verklaring
intrekken omdat deze leugenachtig zou zijn geweest.
(…)
[afnemer 9]
werd op vrijdag 30 september 2016 verhoord. Hij verklaarde dat:
- hij zijn hele leven in het bezit is van het [telefoonnummer 11] ;
- hij 1 a 2 keer per maand cocaïne gebruikt en een halve gram per keer bestelde.
- hij sinds ongeveer 2 jaar gebruikt;
- (…)
- hij zelf gemiddeld een keer per week bestelde, maar vrienden ook op zijn telefoon naar de dealer
belden;
- hij meestal voor net iets meer als een halve gram bestelde en daarvoor 30,- euro betaalde;
- (…)
- hij de man van foto A ([belanghebbende]) herkende als de dealer bij wie hij het laatste half jaar drugs kocht;
- hij vanaf 2014 koopt bij dezelfde dealer en het dan langer zal zijn dan een half jaar;
- hij met deze dealer nergens anders dan de bestelling van drugs contact had.
(…)
[afnemer 10]
werd op maandag 3 oktober 2016 verhoord. Hij verklaarde dat:
- hij al 15 jaar in het bezit is van het [telefoonnummer 12] ;
- hij tot 4 maanden geleden 1, 2 of 3 keer per week gebruikt;
- hij na 4 maanden geleden 1 keer per weekend gebruikt;
- hij sinds juli 2016 niet meer gebruikt;
- hij voor 20,- euro gebruikte. Een halve gram;
- hij sinds een jaar of 3 a 4 cocaïne gebruikte;
- hij de cocaïne kocht bij [naam 2] (waarschijnlijk bijnaam);
- hij [naam 2] belde op het [telefoonnummer 13] ; en vanaf de zomer 2012 bij [naam 2] cocaïne
kocht;
- hij de man van foto 1 ([belanghebbende]) herkende als de dealer genaamd [naam 2] :
- (…)
- 20,- euro voor een halve gram cocaïne staat en hij bestelde in het bedrag dat hij wilde hebben;
(…)
Gedurende het onderzoek [naam 1] alsmede in het voorgaande onderzoek [naam 3] zijn onder meer van de navolgende mobiele telefoonnummers, die in gebruik waren bij dealer ‘ [naam 2] ’ verdachte, de historische printgegevens gevorderd (126n WvSv)
[telefoonnummer 14] (over de periode 10 maart 2014 tot en met 09 maart 2015)
[telefoonnummer 2] (over de periode 04 juli 2015 tot en met 29 december 2015)
[telefoonnummer 13] (over de periode 01 januari 2016 tot en met 27 juni 2016)
Uit analyse van de historische printgegevens van bovengenoemde telefoonnummers kwam onder meer het navolgende naar voren, in de gevorderde periodes:
Deal telefoonnummer
Totaal aantal uitgaande contacten
Totaal aantal inkomende contacten
Totaal aantal telefoonnummers waarmee contact was
[telefoonnummer 14]
24.126
53.222
1.44
[telefoonnummer 2]
21.558
39.044
620
[telefoonnummer 13]
12.032
20.012
1.035
(…)
Uit raadpleging van politiesystemen kwamen de navolgende registraties naar voren welke erop duiden dat verdachte [belanghebbende] zich al langere tijd bezig houdt met de handel in verdovende middelen / cocaïne teruglopend tot 08 april 2010 en hier tevens al eerder voor is aangehouden te weten op 02 maart 2013 en 30 mei 2013.
Datum
Omschrijving melding
(…)
(…)
02-03-2013
[Belanghebbende] werd na een achtervolging met de politie aangehouden in verband met dealen. Onder [belanghebbende] werden79 ponypacks met cocaïneaangetroffen en een geldbedrag van €579,- (…)
30-05-2013
[Belanghebbende] werd aangehouden na een achtervolging met de politie. Tijdens zijn vluchtpoging werd door hem een geldbundel van €2670,- en10 ponypacks met cocaïneweggegooid
(…)
Tevens zijn door het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) diverse processen-verbaal opgemaakt waaruit naar voren komt dat verdachte [belanghebbende] zich met de verkoop van cocaïne bezig houdt en daarvoor mensen voor zich laat rijden.
Datum
Omschrijving melding
16-02-2015
Binnengekomen Informatie TCI (in onderzoek [naam 3] ) over de periode van mei 2011 tot en met januari 2015: “[Belanghebbende] uit [plaats 1] verkoopt al jaren cocaïne. Hij beschikt vaak over dure auto’s en heeft in [plaats 2] , in de provincie [plaats 3] in Marokko een villa”. (…)
(…)
(…)
14-01-2016
Informatie TCI: “[Belanghebbende] uit [plaats 1] bezit in [plaats 2] , bij [plaats 3] in Marokko meerdere grote huizen en stukken grond. Daar staan van hem onder andere ook een witte Porsche Panamera en een Mercedes A-Klasse AMG. De Porsche komt terug naar Nederland. (…)
(…)
Bruto Wederrechtelijk verkregen voordeel
Totaal aantal drugstransacties in de gestelde onderzoeksperiode betreft:50.616 transacties
(296 transacties x 171 weken)
Totale hoeveelheid cocaïne over gestelde pleegperiode betreft50.616 gram cocaïne
(50.616 transacties x 1 gram cocaïne)
totale waarde van verkochte cocaïne over gestelde pleegperiode betreft:€2.024.640,-
(50.616 gram cocaïne x € 40,-).
(…)
(…)
Uitgangspunt in de berekening van de aan verdachte [belanghebbende] toe te schrijven inkoopprijs van de cocaïne betreft dan:€1.012.320.-(50% van €2.024.640,-).
(…)
Op basis van het gerelateerde in hoofdstuk 4 wordt het NETTO wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt berekend:
Bruto opbrengst € 2.024.640,-
Inkoopkosten€ 1.012.320.--/-
NETTO verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel € 1.012.320,-
7.1
In beslag genomen vermogenscomponenten
De navolgende vermogenscomponenten zijn bij verdachte [belanghebbende] aangetroffen in beslag genomen op grond van art. 94 Wetboek van Strafvordering.

1.Voorwerp:Personenauto, Mercedes Benz (Brabus) met [kenteken 1] (…)

tenaamgestelde:(…)
Geschatte dagwaarde:€130.000,-
De voornoemde Mercedes stond sinds 09 juli 2016 op naam van (…)
Uit tapgesprekken kwam het beeld naar voren dat sprake is van een schijnconstructie inzake het eigendom en [belanghebbende] de feitelijke eigenaar van deze auto is.
(…)
2)Voorwerp: Personenauto, Porsche Panamera met [kenteken 2] (…)
tenaamgestelde:(…)
Geschatte dagwaarde:tussen €49.935,- en €59.950,-
De voornoemde Porsche stond sinds 18 maart 2014 op naam van (…), zijnde de oom van verdachte [belanghebbende].
Uit politiesystemen kwamen registraties naar voren uit 2014 en 2016 waarin verdachte [belanghebbende] rijdend is gezien in deze Porsche. Onder meer uit tapgesprekken kwam het beeld naar voren dat sprake is van vermoedelijk een schijnconstructie inzake het eigendom en [belanghebbende] de feitelijke eigenaar van deze auto is.
(…)
3)Voorwerp:Personenauto, Nissan Note met [kenteken 3] (…)
tenaamgestelde:(…)
Geschatte dagwaarde:tussen €4.950,- en €6.950,- Deze auto stond sinds 01 juni 2016 op naam van (…), zijnde de (ex-)partner van verdachte [belanghebbende] en moeder van zijn kinderen. Uit tapgesprekken en raadpleging van politiesystemen kwam het beeld naar voren dat sprake is van
vermoedelijk een schijnconstructie inzake het eigendom en [belanghebbende] de feitelijke eigenaar van deze auto is. In diverse tapgesprekken met betrekking tot een kapotte wiellager en de Nissan Note met het [kenteken 3] benoemt [belanghebbende] namelijk dat het om 'zijn' auto gaat.
(…)
4)Voorwerp:contant geldbedrag van €80.900,- (…)
Het geldbedrag van €80.900,- werd aangetroffen in de woning van de ouders van verdachte [belanghebbende]
Dit opsporingsonderzoek was met name gericht op 'een Marokkaanse dealer ' [naam 2] ' waarmee [belanghebbende] wordt bedoeld. Uit tapgesprekken het beeld naar voren dat [belanghebbende] de aansturing van de deallijn [naam 2] deed. Uit 2 tapgesprekken tussen [belanghebbende] en zijn vader bespreken zij de aankoop van grond waarbij vader vraagt of [belanghebbende] geld kan sturen.
[Belanghebbende] vraagt hierbij of het 40 per stuk is. Vader zegt dat daarop dat het voor twee is. In een tweede gesprek tussen [belanghebbende] en zijn vader zegt vader dat de percelen in het goede locatie zijn gelegen en goedkoop zijn. [Belanghebbende] zegt daarop dat hij het geld heeft maar niet bij de hand, hij kan die 40 over een week naar vader sturen. [Belanghebbende] zegt dat vader tegen de verkoper moet zeggen dat het gekocht is. Een totaalbedrag van € 80.000,- werd aangetroffen verstopt in sokken in de ladekast op de slaapkamer van de ouders. Een bedrag van € 900,- werd aangetroffen in slaapkamer nummer 2 op de eerste verdieping in een zwarte etui met daarbij ook ponypacks met vermoedelijk verdovende middelen.
(…)
3.5.
De inspecteur heeft het hiervoor in 3.4 genoemde netto wederrechtelijk verkregen voordeel, ter grootte van € 1.012.320, uit de onderzoeksperiode (2 maart 2013 tot en met 20 september 2016) als volgt tijdsevenredig herrekend:
2013
2014
2015
2016
Totaal
Maanden
10
12
12
8
42
Bedrag
€ 241.029
€ 289.234
€ 289.234
€ 192.823
€ 1.012.320
3.6.
Over de jaren 2014 en 2016 heeft belanghebbende nihilaangiften IB/PVV ingediend. Over het jaar 2015 heeft belanghebbende, na daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, niet tijdig een aangifte IB/PVV ingediend. Op 15 december 2017 heeft belanghebbende alsnog over het jaar 2015 een nihilaangifte ingediend.

Motivering

Vooraf
4. Tijdens de eerste zitting heeft de inspecteur verklaard dat de boete IB/PVV 2016 kan komen te vervallen. De rechtbank beslist dienovereenkomstig en zal de betreffende boetebeschikking vernietigen.
4.1.
De gemachtigde van belanghebbende heeft tijdens de eerste zitting verklaard dat de verzuimboete bij de primitieve aanslag IB/PVV 2015 niet in geschil is. Verder heeft zij tijdens de tweede zitting het verzoek aan de rechter om toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingetrokken.
Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
4.2.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overlegd en daarmee artikel 8:42 van de Awb heeft geschonden. Het gaat dan om stukken met betrekking tot het overleg in het Regionale Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) dat zou hebben plaatsgevonden en de opdrachten en andere gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan het opvragen van de bankgegevens van belanghebbende in 2016.
4.2.1.
De inspecteur stelt dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd en dat hij niet over meer stukken beschikt.
4.2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is er, mede gelet op de verklaringen van [getuige 1] tijdens de tweede zitting, geen reden om de twijfelen aan de juistheid van de in 4.2.1 bedoelde stelling van de inspecteur. Tijdens de tweede zitting heeft [getuige 1] verklaard dat belanghebbende geen subject was van een RIEC-casus. Tijdens de tweede zitting heeft de inspecteur verklaard dat belanghebbende tijdens een RIEC-overleg kan zijn besproken, zonder dat dit tot het verstrekken van stukken door het RIEC aan de inspecteur heeft geleid. Verder hecht de rechtbank geloof aan de verklaring van de inspecteur op de eerste zitting, mede gelet op de verklaringen van [getuige 2] , dat hij niet (meer) beschikt over meer gegevens ten aanzien van het opvragen van de bankgegevens. Hoewel de rechtbank begrijpt dat belanghebbende meer informatie zou willen hebben, is schending van artikel 8:42 van de Awb niet aannemelijk geworden.
Heeft de inspecteur gebruik gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijs?
4.3.
De inspecteur heeft de (navorderings)aanslagen opgelegd op basis van het rapport. Deze informatie heeft de inspecteur verkregen naar aanleiding van het verzoek op grond van artikel 55 van de AWR. Daarmee zijn de gebruikte gegevens in beginsel rechtmatig verkregen. Belanghebbende stelt dat (mogelijk) onrechtmatig handelen aanleiding is geweest voor het verzoek op grond van artikel 55 van de AWR, en daarom de op grond daarvan verkregen informatie tevens onrechtmatig is en niet door de inspecteur mag worden gebruikt. Belanghebbende heeft de in 1.4 bedoelde getuigen gehoord om er achter te komen of de inspecteur, voorafgaand aan het verzoek van de inspecteur op grond van artikel 55 van de AWR, onrechtmatig stukken/informatie heeft ontvangen van het RIEC.
4.3.1.
Zoals hiervoor overwogen heeft [getuige 1] verklaard dat belanghebbende geen subject was van een RIEC-casus en heeft de inspecteur verder verklaard dat een bespreking tijdens een RIEC-overleg er wel toe kan leiden dat de inspecteur signalen krijgt die voor hem aanleiding vormen om op grond van artikel 55 van de AWR gegevens en of inlichtingen op te vragen.
4.3.2.
Voorafgaand aan de eerste zitting heeft belanghebbende de getuigen opgeroepen en daarbij een omschrijving gegeven waarover hij de getuigen wil horen. Op de eerste zitting heeft belanghebbende dit nog nader toegelicht. De inspecteur heeft desalniettemin niet te kennen gegeven dat de betreffende getuigen niet de rol hebben gespeeld in het dossier van belanghebbende waar belanghebbende van uitging en de getuigen die duidelijkheid (mogelijk) niet kunnen verschaffen. Indien de in 4.2.2 en 4.3.1 bedoelde verklaringen van de inspecteur vóór de tweede zitting waren gegeven, dan had het horen van getuigen achterwege kunnen blijven, of had belanghebbende kunnen beoordelen of het horen van (een) andere getuige(n) zinvol voorkwam. De rechtbank overweegt dat van een redelijk handelend overheidsorgaan mag worden verwacht dat het op een eerder moment (meer) inzicht aan zowel de rechtbank als belanghebbende verschaft over de gang van zaken.
4.3.3.
Voorgaande neemt niet weg dat met de verklaringen van [getuige 1] meer duidelijkheid is gegeven wat er niet is gebeurd en door belanghebbende geschetste scenario’s zijn komen te vervallen. De rechtbank hecht, mede gelet op de verklaringen van [getuige 1] tijdens de tweede zitting, geloof aan de in 4.2.2 en 4.3.1 bedoelde verklaringen van de inspecteur. Niet aannemelijk is geworden dat op zodanige onrechtmatige wijze informatie is gedeeld met de Belastingdienst dat dat heeft geleid tot het verzoek op grond van artikel 55 van de AWR, dat de door de inspecteur gebezigde bewijsmiddelen verkregen op grond van dat verzoek zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van deze bewijsmiddelen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. [1] Specifiek ten aanzien van de opgevraagde bankgegevens overweegt de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn dat het opvragen daarvan ruim 1,5 jaar eerder dan het verzoek op grond van artikel 55 van de AWR zodanig met elkaar in (direct) verband staan dat een eventuele onrechtmatigheid bij het opvragen van de bankgegevens ertoe leidt dat de inspecteur de gegevens op grond van het artikel 55 AWR-verzoek niet mocht gebruiken.
Beschikte de inspecteur over een grond tot navordering?
4.4.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur niet beschikte over een nieuw feit als bedoeld in artikel 16 van de AWR, zodat de inspecteur niet kon navorderen over de jaren 2014 en 2015. De inspecteur heeft dit betwist en daarnaast aangevoerd dat belanghebbende te kwader trouw is en daarom voor navordering geen nieuw feit vereist is.
4.4.1.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende te kwader trouw (als bedoeld in artikel 16 van de AWR) was ten aanzien van de feiten die tot navordering hebben geleid, zodat de inspecteur niet hoefde te beschikken over een nieuw feit. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende opzettelijk onjuiste inlichtingen in zijn aangiften heeft verstrekt en de inspecteur de juiste inlichtingen heeft onthouden. Belanghebbende heeft over 2014 een nihilaangifte IB/PVV ingediend en over 2015 niet tijdig een aangifte IB/PVV ingediend en vervolgens een nihilaangifte ingediend, terwijl aannemelijk is dat hij over die jaren aanzienlijke inkomsten heeft genoten (zie hierna). Gezien de illegale herkomst van de inkomsten is aannemelijk dat belanghebbende bewust deze inkomsten buiten het zicht van de inspecteur heeft gehouden, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat inkomsten moeten worden aangegeven. Nu belanghebbende te kwader trouw was, beschikte de inspecteur over een grond tot navordering.
Zijn de (navorderings)aanslagen terecht en tot juiste bedragen opgelegd?
Omkering bewijslast
4.5.
De inspecteur stelt dat belanghebbende voor alle jaren de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Als de vereiste aangifte niet is gedaan, dan wordt het beroep ongegrond verklaard, tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’). [2]
4.6.
Het staat vast dat belanghebbende over het jaar 2015 niet tijdig aangifte heeft gedaan. De aangifte IB/PVV van 15 december 2017 kan ook niet worden aangemerkt als de vereiste aangifte. De rechtbank acht aannemelijk dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2015 met dagtekening 29 december 2017 geen rekening meer kon houden met de gegevens vermeld in die aangifte. Uit de door de inspecteur overgelegde schermprint uit het systeem van de Belastingdienst volgt dat de aanslagoplegging op 7 december 2017 al was afgerond en nadien alleen de geautomatiseerde verwerking en verzending heeft plaatsgevonden. Niet aannemelijk is dat de inspecteur op 15 december 2017 daar nog wijzigingen in aan kon brengen. Dit betekent dat belanghebbende voor het jaar 2015 niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
4.6.1.
Voor de jaren 2014 en 2016 heeft belanghebbende wel voor de aanslagoplegging een aangifte ingediend. De inspecteur stelt echter dat deze onjuist zijn gedaan en ten onrechte een inkomen van nihil is vermeld. Als aan een aangifte inhoudelijke gebreken kleven, dan kan dat tevens tot gevolg hebben dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Daarvoor moet aan de hand van de normale regels van steplicht en bewijslast worden vastgesteld:
dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de belasting die volgens de aangifte verschuldigd is verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting;
dat het gaat om een aanzienlijk bedrag aan de belasting die als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven; en
dat de belastingplichtige op het moment van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat door de gebreken een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. [3]
4.6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aan de hand van het rapport van het strafrechtelijk onderzoek aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in de onderhavige jaren aanzienlijke inkomsten uit de handel in cocaïne heeft genoten. Op de inspecteur rustte niet de verplichting om zelf een (nader) onderzoek in te stellen, hij mocht gebruik maken van de feiten en omstandigheden vermeld in het strafrechtelijk onderzoek. Uit het rapport en de daarin opgenomen verklaringen van afnemers van cocaïne volgt dat belanghebbende in alle jaren actief is geweest in de drugshandel. Dat strafrechtelijk een transactie met belanghebbende is getroffen en een eerder onderzoek niet heeft geleid tot strafrechtelijke vervolging, maakt niet dat de inspecteur in deze zaken niet aan zijn bewijslast heeft voldaan.
4.6.3.
Gelet op het aantal telefoontjes dat belanghebbende heeft gepleegd, gaat het om aanzienlijke aantallen verkopen waarmee een behoorlijk inkomen is genoten. Ook als een deel van die telefoontjes niet de verkoop van cocaïne betrof of kleinere hoeveelheden zouden zijn verkocht dan waar in het rapport vanuit is gegaan. Bovendien zijn ook geen andere inkomsten bekend waarmee belanghebbende in zijn levensonderhoud kon voorzien. De door belanghebbende afgelegde verklaringen daarover zijn niet onderbouwd en zijn geen reden om te twijfelen aan de door inspecteur bepleite belaste inkomsten uit de cocaïnehandel.
4.6.4.
Belanghebbende heeft in de aangiften een inkomen van nihil vermeld. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat belanghebbende een zodanig inkomen heeft genoten dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting absoluut en verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de belasting die (tenminste) werkelijk verschuldigd is. De rechtbank acht verder aannemelijk – gelet op de hoogte van het inkomen dat is genoten en het aanzienlijke aantal transacties dat heeft plaatsgevonden – dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangiften IB/PVV 2014 en 2016 zich ervan bewust was dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven, doordat hij het inkomen niet in zijn aangifte heeft verantwoord. Dat betekent dat belanghebbende ook voor 2014 en 2016 de vereiste aangifte niet heeft gedaan.
4.6.5.
Aangezien belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan, wordt de bewijslast voor 2014, 2015 en 2016 omgekeerd en verzwaard. Dit geldt voor zowel de (navorderings)aanslagen IB/PVV als de (navorderings)aanslagen Zvw.
Hoogte van de (navorderings)aanslagen
4.7.
Bij omkering en verzwaring van de bewijslast moet de rechtbank beoordelen:
of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja,
of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw onjuist zijn.
4.7.1.
De inspecteur heeft het inkomen bepaald aan de hand van het netto wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.012.320, zoals dat is berekend door de politie over de onderzoeksperiode van 2 maart 2013 tot en met 20 september 2016. Daarbij heeft de inspecteur dit voordeel tijdsevenredig toegerekend aan de verschillende jaren. Aangezien aannemelijk is dat belanghebbende in elk van de jaren inkomsten uit cocaïnehandel heeft genoten en er geen aanwijzingen zijn dat deze in het ene jaar veel hoger zijn dan in andere jaren, acht de rechtbank de schatting redelijk.
Specifiek voor het jaar 2015 overweegt de rechtbank dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 ermee rekening heeft gehouden dat bij de aanslag IB/PVV 2015 al € 19.000 aan inkomen was begrepen.
4.7.2.
Belanghebbende heeft zijn stellingen dat in zijn levensonderhoud is voorzien door zijn familieleden en hij in 2015 voor langere duur in Marokko verbleef onvoldoende onderbouwd om daarmee overtuigend aan te tonen dat de (navorderings)aanslagen te hoog zijn vastgesteld. Ook heeft hij – in weerwil van de bevindingen opgenomen in het rapport van het strafrechtelijk onderzoek – niet overtuigend aangetoond dat hij zich in 2016 niet langer bezig heeft gehouden met de drugshandel.
Zijn de vergrijpboeten terecht en tot juiste bedragen opgelegd?
4.8.
De inspecteur heeft op grond van artikel 67e van de AWR voor de jaren 2014 en 2015 vergrijpboeten van in beginsel 50% opgelegd. Omdat de grondslag van de boeten tot stand is gekomen met omkering en verzwaring van de bewijslast, heeft de inspecteur de boeten gematigd met 20% (dus tot 40% van de boetegrondslag).
4.8.1.
Gelet op de omstandigheden als bedoeld in 4.4.1 en 4.6.2 tot en met 4.6.4 – die ook gelden voor het jaar 2015 – is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur overtuigend heeft aangetoond dat belanghebbende opzettelijk geen aangifte (2015) dan wel een onvolledige aangifte (2014) IB/PVV heeft gedaan, waardoor de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 tot te lage bedragen zijn vastgesteld. De vergrijpboeten zijn terecht opgelegd.
4.8.2.
De rechtbank acht hier in beginsel boeten van 50% passend en geboden. Bij de beoordeling of een boete passend en geboden is, moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de boetegrondslag is vastgesteld met omkering van de bewijslast. [4] Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met de in 4.8 bedoelde matiging van de boeten voldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat de boetegrondslagen zijn vastgesteld met omkering van de bewijslast.
4.8.3.
Wel vormt de duur van de procedures voor de rechtbank aanleiding tot matiging van de boeten, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie. Tussen partijen is – naar het oordeel van de rechtbank terecht – niet in geschil dat 1 oktober 2019 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het EVRM. De rechtbank doet uitspraak op 22 december 2023. Sinds de aanvang van de redelijke termijn zijn dus vier jaar en (afgerond) drie maanden verstreken. De redelijke termijn is dan overschreden met twee jaar en drie maanden. De boeten opgelegd bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 worden daarom gematigd met 20%. [5] Dit leidt tot de volgende uitwerking:
Opgelegd bij:
Bedrag
Bedrag na vermindering i.v.m. undue delay (20%)
Navordering IB/PVV 2014
€ 56.753
€ 45.402
Navordering IB/PVV 2015
€ 55.769
€ 44.615
4.8.4.
Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat geen aanleiding bestaat om de verzuimboete bij de primitieve aanslag IB/PVV 2015 te verminderen wegens overschrijding van de redelijke termijn. De gemachtigde heeft in elk geval al op 1 mei 2018 te kennen gegeven dat deze boete niet in geschil is, zodat deze boete niet (te lang) spanning en frustratie met zich heeft gebracht.
Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
4.9.
Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de bezwaar- en de beroepsprocedures. De rechtbank ziet aanleiding om een vergoeding toe te kennen. De vergoeding wordt als volgt berekend. [6]
4.9.1.
De redelijke termijn bedraagt als uitgangspunt twee jaar, te rekenen vanaf het moment waarop de inspecteur het (oudste) bezwaarschrift ontvangt. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om beroepen over meerdere jaren en middelen die in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Verder zijn de zaken in de bezwaarfase (nagenoeg) – met uitzondering van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2015 – gelijktijdig behandeld en zijn deze in beroep gezamenlijk behandeld. Gelet hierop bestaat er een zodanige samenhang dat ter vaststelling van het bedrag van de immateriële schadevergoeding voor alle zaken gezamenlijk eenmaal het tarief van € 500 per half jaar wordt gehanteerd.
4.9.2.
De redelijke termijn is gaan lopen op 15 december 2017, namelijk de dag waarop het bezwaarschrift gericht tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2015 door de inspecteur is ontvangen. Aangezien de rechtbank uitspraak doet op 22 december 2023, heeft de bezwaar- en beroepsprocedure (afgerond) zes jaar en één maand geduurd. De redelijke termijn is daarom met (afgerond) vier jaar en één maand overschreden. In verband met deze overschrijding heeft belanghebbende recht op een vergoeding van afgerond 9 x € 500 is € 4.500. Hiervan komt (afgerond) € 919 (10/49e deel van € 4.500) voor rekening van de inspecteur. Gelet op de datum van de uitspraken op bezwaar heeft de bezwaarfase namelijk in elk van de zaken maximaal 16 maanden geduurd en dus 10 maanden te lang. Het restant van € 3.581 komt voor rekening van de Minister. De rechtbank merkt de Minister in zoverre aan als partij in het geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep tegen de vergrijpboete IB/PVV 2016 is gegrond, omdat de boetebeschikking moet worden vernietigd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking IB/PVV 2016.
5.1.
De beroepen zijn voor het overige ongegrond. De rechtbank matigt wel ambtshalve de boeten opgelegd bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
5.2.
Omdat het beroep tegen de vergrijpboete IB/PVV 2016 gegrond is en een immateriële schadevergoeding wordt toegekend, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende een vergoeding van zijn proceskosten.
5.3.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de kosten. De gemachtigde heeft voor de boete over het jaar 2016 een bezwaarschrift ingediend (1 punt), de hoorzitting bijgewoond (1 punt), een beroepschrift ingediend (1 punt), heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt) en heeft aan de nadere zitting van de rechtbank deelgenomen (0,5 punt). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.684,50. [7]
5.4.
In de omstandigheid dat belanghebbende in alle zaken een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegekend, ziet de rechtbank aanleiding om daarnaast een proceskostenvergoeding toe te kennen voor het verzoek om een schadevergoeding (1 punt). De rechtbank gaat daarbij uit van samenhang tussen de zaken. De zaken zijn immers (nagenoeg) gelijktijdig door de rechtbank behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbende kon in elk van de zaken (nagenoeg) identiek zijn. De vergoeding bedraagt dan € 209,25. [8]
5.5.
De totale proceskostenvergoeding bedraagt dan € 2.893,75.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het de vergrijpboete IB/PVV 2016 betreft;
  • verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze de vergrijpboeten IB/PVV 2014, 2015 en 2016 betreffen;
  • vernietigt de vergrijpboete IB/PVV 2016;
  • matigt de vergrijpboete IB/PVV 2014 tot € 45.402;
  • matigt de vergrijpboete IB/PVV 2015 tot € 44.615;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 919;
  • veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 3.581;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 96 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.893,75 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan op 22 december 2023 door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [9]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 1 juli 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5028 en Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:643.
2.Artikel 27e, eerste lid, van de AWR.
3.Vgl. onder andere Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083.
4.Hoge Raad 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1962.
5.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.
6.Zie voor de uitgangspunten het overzichtsarrest Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
7.2 x € 296 + 2,5 x € 837 x factor 1 voor het gewicht van de zaak = € 2.684,50.
8.1 x € 837 x factor 0,25 voor het gewicht van de zaken = € 209,25.
9.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.