ECLI:NL:RBZWB:2023:9223

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
AWB 23_2992
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser op basis van de Wet WIA en de rol van het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de wijziging van zijn arbeidsongeschiktheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P.A.M. Staal, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV, dat zijn arbeidsongeschiktheid per 11 november 2020 heeft vastgesteld op 75,65%. Eiser stelt dat deze beoordeling onjuist is en dat hij meer beperkingen heeft dan het UWV heeft aangenomen. De rechtbank heeft de zaak op 9 november 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV ten onrechte de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van eiser moet worden uitgebreid met extra beperkingen, specifiek met betrekking tot overprikkeling en de geschiktheid van de geduide functies. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het UWV en stelt dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 11 november 2020 op 76% moet worden vastgesteld. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die in totaal € 1.674,00 bedragen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor het UWV om alle relevante medische informatie en beperkingen in overweging te nemen. De rechtbank wijst erop dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet alleen gebaseerd moet zijn op de medische rapportages, maar ook op de persoonlijke omstandigheden van eiser en de impact van zijn beperkingen op zijn werkcapaciteit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2992 WIA

uitspraak van 21 december 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. P.A.M. Staal,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (UWV; kantoor Eindhoven),
gemachtigde: mr. M.W.G. Bombeeck.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 10 maart 2022 (primaire besluit) de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser, met ingang van 11 november 2020, verhoogd van 61,74% naar 72,36%. Met het bestreden besluit van 18 april 2023 is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser met ingang van 11 november 2020 75,65% arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn echtgenote, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 11 november 2020 voor 75,65% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV ten onrechte de mate van arbeidsongeschiktheid per 11 november 2020 op 75,65% heeft vastgesteld
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur en voor dat werk is hij op 13 februari 2008 uitgevallen vanwege lichamelijke klachten. Het UWV heeft aan eiser vanaf 10 februari 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van 38% arbeidsongeschiktheid, vanaf 10 februari 2011 gevolgd door een WGA-vervolguitkering. Eiser ontving vanaf 1 juni 2011, op basis van zijn inkomsten, een WGA-loonaanvullingsuitkering. Met ingang van 5 december 2011 valt eiser met toegenomen klachten uit en vanaf die uitval werd hij als volledig arbeidsongeschikt beschouwd. Eiser hervat op 1 maart 2014 deels het werk als oproepkracht; het UWV stelt de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 5 mei 2014 vast op 61,74%. Op 26 november 2020 meldt eiser toegenomen klachten vanaf 11 november 2020. Naar aanleiding van deze melding heeft het UWV in het primaire besluit bepaald dat eiser vanaf 11 november 2020 72,36% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het UWV heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiser gegrond verklaard en zijn mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 11 november 2020 verhoogd naar 75,65%.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Eiser heeft na de melding toegenomen klachten twee telefonische contacten gehad met een sociaal medisch verpleegkundige, [verzekeringsarts 1] heeft informatie opgevraagd bij de behandelend sector en het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft op 24 februari 2022 gerapporteerd en stelt als diagnoses overig hersenletsel, knieklachten en overige gewrichtsklachten. Er zijn volgens de verzekeringsarts benutbare mogelijkheden, maar uit de opgevraagde informatie volgt dat eiser zich chronisch heeft overbelast door telkens boven zijn kunnen te functioneren. Hij kan door persoonlijkheidskenmerken onvoldoende balans vinden en ondergaat hiervoor een behandelingstraject. De verzekeringsarts handhaaft de al eerder [1] aangenomen beperkingen voor het dynamisch handelen, statische houdingen en fysieke omgevingseisen. De verzekeringsarts neemt verder een aanvullende beperking aan voor het persoonlijk functioneren, namelijk dat eiser niet wordt blootgesteld aan te veel prikkels. Omdat eiser vier uur per dag extra recuperatie nodig heeft, stelt de verzekeringsarts een urenbeperking van vier uur per dag en eiser is niet geschikt voor avond-, nacht- en ploegendiensten.
[verzekeringsarts b&b 1] heeft het dossier bestudeerd, was aanwezig bij de hoorzitting en heeft eiser na de hoorzitting lichamelijk en psychisch onderzocht. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn in bezwaar geen nieuwe gezichtspunten gebleken. De beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren komen overeen met het dagverhaal en hetgeen volgt uit de al in het dossier opgenomen informatie. Wel constateert de verzekeringsarts b&b dat er sprake is van een disbalans tussen belasting en belastbaarheid, omdat de draaglast door wijzigingen in het privé leven is toegenomen. Daardoor zit eiser dichter op de grens van zijn belastbaarheid en dat maakt hem kwetsbaarder. De verzekeringsarts b&b verduidelijkt dat eiser gebaat is bij een rustige werkomgeving [2] en dat de beperking bij beoordelingspunt 1.8.2 [3] van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) inhoudt dat hij opeenvolgend taken kan uitvoeren bij voldoende duidelijkheid en structuur. Ook dient een beperking bij beoordelingspunt 2.7.1 [4] te worden opgenomen, omdat eiser disproportioneel kan reageren ten opzichte van de belasting uit de situatie. De beperking voor conflicthantering [5] scherpt de verzekeringsarts b&b aan en dat geldt ook voor de beperking voor intensief contact met klanten, patiënten en hulpbehoevenden [6] . [verzekeringsarts b&b 1] handhaaft de urenbeperking van vier uur per dag.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de (kritische) FML van 31 maart 2023.
4.2
Eiser heeft verwezen naar de gronden in bezwaar, namelijk dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts eiser niet persoonlijk heeft onderzocht en de rapportage pas vijftien maanden na de melding toegenomen klachten is opgemaakt. Eiser stelt dat het dagverhaal, waar de verzekeringsarts vanuit is gegaan, niet klopt. Eiser stelt in beroep dat de aanpassingen van de FML nog steeds niet voldoende zijn, dat uitgegaan moet worden van een grotere urenbeperking en dat hij niet kan autorijden. Verder verzoekt eiser het UWV een verslag van het in de rapportage aangehaalde overleg tussen de verzekeringsarts b&b en zijn collega.
4.3
De rechtbank heeft geen opmerkingen over het medisch onderzoek zelf; zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b hebben het dossier bestudeerd (inclusief de door de verzekeringsarts opgevraagde informatie bij de behandelend sector opgevraagd) en eiser is na de hoorzitting door de verzekeringsarts b&b lichamelijk en psychisch onderzocht. Volgens de rechtbank heeft het onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Dat het UWV geen apart verslag heeft opgemaakt van het collegiaal overleg van de verzekeringsartsen in bezwaar rekent de rechtbank het UWV niet aan. Collegiaal overleg komt in veel zaken voor en de uitkomst hiervan – ter motivering van de overwegingen van de verzekeringsarts b&b – is in de rapportage van [verzekeringsarts b&b 1] opgenomen. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de lichamelijke en psychische beperkingen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in het dossier veel informatie van de behandelend sector en meerdere FML-en uit diverse perioden zijn opgenomen. Uit alle informatie volgt het consequente beeld dat eiser – circa anderhalf jaar na een motorongeval – is uitgevallen met lichamelijke klachten. Pas later is de hersenproblematiek – te herleiden tot het motorongeval – gediagnosticeerd. De fysieke beperkingen voor het dynamisch handelen, statische houdingen en fysieke omgevingseisen zijn sinds medio 2014 gelijk gebleven.
Het UWV heeft in de beoordeling rekening gehouden met het tijdsverloop van de
verschillende werkhervattingen en het uitvallen van eiser, zijn in de informatie van de
behandelend sector benoemde persoonlijkheidskenmerken (in het bijzonder zijn perfectionisme) en zijn privé leven. Eiser heeft tot zijn uitval op 11 november 2020 boven zijn kunnen gepresteerd en kan door zijn perfectionisme onvoldoende balans vinden. Op basis daarvan heeft de verzekeringsarts een aantal beperkingen in de eerste [7] en tweede [8] categorie van de FML aangescherpt en/of verduidelijkt. De rechtbank kan de overwegingen van de verzekeringsarts b&b – inclusief het handhaven van de aangenomen urenbeperking – volgen en overweegt dat het UWV op goede gronden in bezwaar de FML heeft aangepast, met dien verstande dat de in bezwaar aangegeven beperking voor beoordelingspunt 2.7.1 niet in de FML is opgenomen. De rechtbank zal dat hierna herstellen.
Bij het opstellen van de FML is echter niet met alle geobjectiveerde klachten rekening gehouden. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b uiteindelijk onvoldoende beperkingen heeft aangenomen en dat oordeel is terug te voeren op de beoordeling van de beperkingen van eiser voor autorijden. Weliswaar geeft [verzekeringsarts b&b 2] aan dat de medicatie van eiser niet aan autorijden in de weg staat, maar in zijn in beroep ingediende rapportage is ook aangegeven dat eisers beperking voor overprikkeling bij autorijden door de omstandigheden bepaald wordt. De verzekeringsarts b&b maakt een onderscheid tussen het rijden in drukke en in rustige omstandigheden. Deze nuance had volgens de rechtbank voor de verzekeringsarts b&b aanleiding moeten zijn om deze beperking nader te duiden in de FML. Volgens de toelichting van het CBBS [9] bij beoordelingspunt 2.11 [10] kunnen vervoersproblemen zich voordien bij fysieke, psychische, cognitieve en ontwikkelingsstoornissen. Eiser is aangewezen op een prikkelarme werkomgeving en hij kan alleen op een laag niveau omgaan met veelvuldige storingen en onderbrekingen. Naar het oordeel van de rechtbank had de verzekeringsarts b&b dan ook een beperking bij beoordelingspunt 2.11 van de FML dienen op te nemen, namelijk dat functie specifiek beoordeeld moet worden of van overprikkeling sprake is.
4.4
De beroepsgrond, dat eiser meer beperkt is, slaagt. De in beroep opnieuw ingebrachte grond van eiser – dat voor de datum in geding moet worden uitgegaan van de periode vanaf 11 november 2020 in plaats van 11 november 2020 [11] - wijst de rechtbank af. Volgens vaste rechtspraak [12] is de datum van de toegenomen klachten bepalend voor de datum in geding. De rechtbank is niet gebleken dat de beoordeling van het UWV onvolledig is voor wat betreft de datum in geding. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML, met dien verstande dat eiser ook beperkt is bij de beoordelingspunten 2.7.1 en 2.11.1. Voor beoordelingspunt 2.7.1 volgt dat al uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b en voor beoordelingspunt 2.11 verwijst de rechtbank naar de vorige overweging.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Huishoudelijk medewerker (Sbc-code 111333), Huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 111334) en Bezorger pakketten (Sbc-code 282102).
5.2
Eiser voert tegen de geduide functies aan dat hij niet in staat is om de functies van Huishoudelijk medewerker uit te voeren, omdat hij moet kunnen werken op basis van de individueel bepaalde zorgbehoefte van de bewoner en het hem thuis al niet lukt om verschillende huishoudelijke taken achter elkaar te verrichten. Eiser acht het verder onvoorstelbaar dat hij met zijn beperkingen geacht wordt om auto te rijden in druk en/of onvoorspelbaar verkeer.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat de functie Bezorger pakketten [13] niet aan de schatting ten grondslag gelegd kan worden. Volgens de functiebeschrijving van de geduide functie Bestelautochauffeur moet eiser per dienst, onder alle weersomstandigheden, twee diensten rijden. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst volgt dat de werkzaamheden zowel in de voor- als namiddag plaatsvinden; het rijden in de drukke spits maakt dus ook onderdeel uit van het werk en in de functieomschrijving is het aantal kilometers per dienst en de soort wegen niet nader uitgewerkt. Onder deze omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat eiser door het werk overprikkeld raakt en uit het dossier volgt ook dat eiser in een andere chauffeur functie (gedurende de periode dat hij al een WIA-uitkering ontving) door cognitieve klachten is uitgevallen. Voor wat betreft de overige geduide functies leidt de rechtbank uit het dossier af dat het bij de functie van Huishoudelijk medewerker (gebouwen) een aantal vaste (periodiek) terugkerende schoonmaakwerkzaamheden betreft. De werkzaamheden zijn duidelijk en gestructureerd. Deze functies mochten dan ook aan de beoordeling ten grondslag worden gelegd. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de als reservefunctie geduide functie Medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) [14] . Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 juli 2023 [15] toetst de rechtbank de arbeidskundige geschiktheid van deze functie dan ook niet.
5.4
Door het vervallen van de functie Bezorger pakketten e.d. (auto) schuift de functie Medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) één plaats naar boven en is dat de derde geduide functie. Daarmee is voldaan aan de in artikel 9, sub a, van het Schattingsbesluit opgenomen voorwaarde dat de mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend aan de hand van tenminste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies, welke functies ieder tenminste drie arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. De aan de beoordeling in het bestreden besluit aangenomen mediane loonwaarde [16] wijzigt niet. Net zoals bij de beoordeling in het bestreden besluit geldt nog steeds dat de omvang van de eisers maatman hoger is dan de maximale urenomvang van de te duiden functies. Dit betekent dat een zogenaamde reductiefactor moet worden berekend. Bij de berekening van de reductiefactor gaat de rechtbank uit van de factor 0,4875 [17] . Op basis van de in beroep aangepaste reductiefactor bedraagt de resterende verdiencapaciteit € 5,62 bruto per uur [18] . De mate van arbeidsongeschiktheid per 11 november 2020 is dan 76% [19] .
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Onder verwijzing naar overweging 5.4 gaat de rechtbank, per 11 november 2020, uit van een mate van arbeidsongeschiktheid van 76%
.
6.1
In overweging 4.4 heeft de rechtbank geoordeeld dat de opgestelde FML uitgebreid moet worden met de beperkingen 2.7.1 en 2.11.1. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Voor wat betreft beperking 2.7.1 kan de rechtbank aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Het is niet aannemelijk dat eiser hierdoor is benadeeld, omdat de arbeidsdeskundige b&b bij de functieduiding wel rekening heeft gehouden met deze beperking. Daarom passeert de rechtbank dit gebrek. Voor beperking 2.11.1 geldt dat de rechtbank vanwege deze beperking de geduide functie Bezorger pakketten e.d. (auto) schrapt. Het is daarom aannemelijk dat eiser hierdoor benadeeld is.
Overigens wijzigt de relevante arbeidsongeschiktheidsklasse van 65%-80% arbeidsongeschiktheid niet, maar de iets hogere mate van arbeidsongeschiktheid kan wel gevolgen hebben voor de resterende verdiencapaciteit van eiser en de daarmee samenhangende rechtsgevolgen.

Conclusie en gevolgen

7.1
Het beroep is gegrond omdat in het bestreden besluit ten onrechte geen rekening is gehouden met de beperking van beoordelingspunt 2.11.1. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat de beperking van beoordelingspunt 2.11.1 (inclusief de toelichting uit overweging 4.3) aan de FML wordt toegevoegd.
7.2
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,00. Omdat de zaak een neutraal gewicht heeft is op deze waarde de factor 1,0 toegepast.
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,00 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.674,00 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 21 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.In de rapportage van verzekeringsarts [verzekeringsarts 2] van 23 april 2014.
2.Beoordelingspunt 1.8.1 van de FML.
3.Specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid: is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en kan niet of nauwelijks flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud.
4.Sociaal functioneren: uiten van eigen gevoelens.
5.Beoordelingspunt 2.8.2 van de FML.
6.Beoordelingspunten 2.12.1 en 2.12.2 van de FML.
7.Persoonlijk functioneren.
8.Sociaal functioneren.
9.Claimborging- en beoordelingssysteem.
10.Beroepsmatig vervoer.
11.Datum toegenomen klachten.
12.Bijvoorbeeld CRvB 26 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2572.
13.Sbc-code 282102 Bezorger pakketten e.d. (auto).
14.SBC-code 111010.
15.CRvB 19 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1413.
16.€ 11,53 bruto per uur.
17.19,5 uur per week / 40 uur per week, overeenkomstig artikel 2, eerste lid, in samenhang met artikel 2, tweede lid, sub b, van de Beleidsregel uurloonschatting 2008.
18.€ 11,53 * 0,4875 = € 5,62 bruto per uur.
19.Volgens de formule ((M -/- R) / M) * 100%, ofwel ((€ 23,68 -/- € 5,62) / € 23,68) * 100% = 76%.