ECLI:NL:RBZWB:2023:9267

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
10504416 CV EXPL 23-1808 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot betaling eigen bijdrage PGB met formele rechtskracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen het publiekrechtelijke bestuursorgaan CAK en een gedaagde die gedeeltelijk kosteloos procedeerde. De vordering van CAK betreft de betaling van een eigen bijdrage voor zorg die aan de gedaagde is verleend. CAK vorderde een bedrag van € 1.856,18, te vermeerderen met wettelijke rente over een bedrag van € 1.491,95 vanaf 20 april 2023. De gedaagde voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van CAK in de proceskosten.

De kantonrechter overwoog dat de beschikking van CAK, die de eigen bijdrage vaststelde, formele rechtskracht heeft gekregen omdat de gedaagde geen bezwaar heeft aangetekend. Dit betekent dat de burgerlijke rechter in principe moet uitgaan van de geldigheid van het besluit van het bestuursorgaan. De rechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een uitzondering te maken op het beginsel van formele rechtskracht, en dat de gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat hij geen zorg had ontvangen in de relevante periode.

De rechter wees de vordering van CAK toe en veroordeelde de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief proceskosten. De proceskosten aan de zijde van CAK werden vastgesteld op € 992,98. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 10504416 CV EXPL 23-1808
vonnis d.d. 20 december 2023
inzake
het publiekrechtelijke bestuursorgaan met eigen rechtspersoonlijkheid CAK,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende op een geheim adres in [plaats],
gedaagde,
gedeeltelijk kosteloos procederende middels een toevoeging met nummer: [nummer],
gemachtigde: mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg.
Partijen worden hierna aangeduid als “CAK” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 20 april 2023 met producties;
b. de conclusie van antwoord van 12 juli 2023 met producties;
c. de conclusie van repliek van 9 augustus 2023 met producties;
d. de conclusie van dupliek van 4 oktober 2023.

2.Het geschil

2.1
CAK vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.856,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.491,95 vanaf 20 april 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
2.2
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van CAK in de proces- en nakosten.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staat het volgende vast:
- op 26 september 2019 bericht [jongerenhulporganisatie] aan [gedaagde] – kort gezegd – dat het bieden van zorg door [jongerenhulporganisatie] aan [gedaagde] niet meer mogelijk is wegens te weinig vertrouwen van [gedaagde] in [jongerenhulporganisatie]. [jongerenhulporganisatie] geeft aan dat zij zich zal inzetten om een alternatieve plek te vinden voor [gedaagde];
- op 12 november 2019 heeft [jongerenhulporganisatie] aan [gedaagde] bericht dat de gebruiksovereenkomst van zijn kamer bij [jongerenhulporganisatie] eindigt per 1 december 2019;
- op 6 december 2019 bericht CAK aan [gedaagde] dat een eigen bijdrage van € 164,20 per maand is vastgesteld vanaf 1 januari 2019;
- op 7 oktober 2020 bericht [jongerenhulporganisatie] aan [gedaagde] dat zij de zorgverlening aan [gedaagde] per 1 november 2020 zal stopzetten.
3.2
CAK stelt dat zij voor het jaar 2019 een eigen bijdrage heeft vastgesteld, die [gedaagde] aan CAK dient te betalen voor door derden verleende zorg. Deze beschikking heeft, nu daartegen geen bezwaar is aangetekend, formele rechtskracht gekregen, zodat [gedaagde] deze ten onrechte onbetaald laat. Dientengevolge is hij rente en kosten verschuldigd geworden. Op het verweer van [gedaagde] voert CAK aan dat zij niet betrokken is in de relatie tussen [gedaagde], zijn hulpverlener en het zorgkantoor, zodat zij niet op de hoogte is van de verleende zorg en de betaalde bedragen. Uit de door [gedaagde] overgelegde stukken lijkt in 2019 nog een deel van de zorg te zijn verleend. Enkel de gebruiksovereenkomst van de woning is immers gestopt op 1 december 2019. De zorgovereenkomst is uiteindelijk pas per 1 november 2020 gestopt. Niet volgt uit de daarmee samenhangende brief dat [jongerenhulporganisatie] in die periode enkel heeft gekeken naar doorverwijzing van [gedaagde]. Tot slot heeft [gedaagde] enkel onderbouwd dat hij de eigen bijdrage vanaf december 2019 heeft betaald en niet daarvoor. Deze bedragen heeft CAK al verrekend.
3.3
[gedaagde] voert aan dat hij de stukken met betrekking tot de eigen bijdrage nimmer heeft ontvangen. Tot eind 2018 verbleef hij bij [jongerenhulporganisatie]. Vanwege een geschil heeft hij vanaf januari 2019 geen zorg meer afgenomen. Officieel heeft [jongerenhulporganisatie] de zorg pas op 1 november 2020 stopgezet, maar vanaf 7 januari 2020 was zij enkel nog bezig met een doorverwijzing. Er is dan ook geen zorg verleend aan [gedaagde]. Daarnaast zijn over de voornoemde periodes steeds bedragen ingehouden op zijn uitkering ten behoeve van het CAK. [gedaagde] heeft meerdere malen bezwaar gemaakt tegen de kosten, maar hij wordt niet gehoord. Hij wijst nog op de mogelijkheid van ambtelijke herziening binnen het bestuursrecht.
3.4
De kantonrechter overweegt dat het in de onderhavige zaak gaat om de eigen bijdrage over de periode januari 2019 tot en met november 2019. Uit de beschikking van CAK volgt dat was vastgesteld dat [gedaagde] over die periode een bedrag van € 164,20 per maand verschuldigd is.
3.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de beschikking van het CAK formele rechtskracht toekomt. Immers, volgens vaste rechtspraak komt formele rechtskracht toe aan een besluit van een bestuursorgaan waartegen een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan die niet, of niet met succes, is gebruikt. In de onderhavige zaak staat vast dat [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt van de openstaande bestuursrechtelijke rechtsgang.
3.6
Het voorgaande betekent dat de burgerlijke rechter er in principe van moet uitgaan dat zo’n besluit wat betreft zijn wijze van totstandkoming en zijn inhoud in overeenstemming is met de geldende wettelijke voorschriften en met algemene rechtsbeginselen. De gedachte achter deze regel is dat een doelmatige taakverdeling tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter geboden is. Als uitgangspunt daarbij geldt dat de beslissing over de vraag of het besluit jegens een belanghebbende onrechtmatig is, in een bestuursrechtelijke procedure wordt genomen. Dit uitgangspunt brengt mee dat de formele rechtskracht van een besluit eraan in de weg staat dat de burgerlijke rechter onrechtmatigheid van het besluit aan zijn beslissing ten grondslag legt indien dat besluit niet is vernietigd door de bestuursrechter of niet door het bestuursorgaan is ingetrokken of herroepen (zie recent HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278). Op het beginsel van de formele rechtskracht kan slechts in zeer klemmende gevallen een uitzondering worden gemaakt. Met het aanvaarden van zo’n uitzondering moet, gelet op de zwaarwegende belangen die het beginsel dient, terughoudend worden omgegaan (HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7774).
3.7
De kantonrechter overweegt dat zij geen aanleiding ziet in de onderhavige zaak een uitzondering te maken op het beginsel van formele rechtskracht. Voor zover de termijnoverschrijding verschoonbaar is, kan [gedaagde] alsnog in bezwaar en beroep van de beschikking komen. Voor ambtshalve herziening is in deze procedure geen grond, de burgerlijke rechter heeft deze bevoegdheid immers niet, maar mogelijk kan daarom nog worden verzocht bij het CAK/de bestuursrechter. Totdat het besluit van het CAK is aangetast is er, zoals hiervoor overwogen, in beginsel geen aanleiding om van het beginsel van formele rechtskracht af te wijken.
3.8
De overige stellingen van [gedaagde] kunnen evenmin ertoe leiden dat van het beginsel van formele rechtskracht wordt afgeweken. [gedaagde] stelt dat geen zorg is verleend, maar heeft die stelling over het jaar 2019 niet onderbouwd. Immers, pas bij brief van 26 september 2019 wordt er vanuit [jongerenhulporganisatie] medegedeeld dat er een vertrouwensbreuk is tussen haar en [gedaagde], zodat er vanuit mag worden gegaan dat daarvoor nog zorg voor hem beschikbaar was. Dit geldt ook voor de ter beschikking gestelde kamer, nu de gebruiksovereenkomst pas per 1 december 2019 is geëindigd. Deze voorzieningen heeft [jongerenhulporganisatie] in 2019 dus nog ter beschikking gesteld aan [gedaagde]. Dat hij ervoor heeft gekozen daar geen gebruik van te maken, betekent niet dat niet voor die diensten/zorg is betaald. Dientengevolge is het ook niet onredelijk dat hij hiervoor een eigen bijdrage betaalt. Tot slot is niet onderbouwd dat het gevorderde bedrag al door [gedaagde] is betaald, nu de inhoudingen op zijn uitkering zien op december 2019 en het jaar 2020. Het voorgaande betekent dat de gevorderde hoofdsom van € 1.491,95 toewijsbaar is.
3.9
De gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente zijn als niet, dan wel onvoldoende, weersproken toewijsbaar. Voor de volledigheid overweegt de kantonrechter dat op grond van het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 (te vinden onder nummer: ECLI:NL:HR:2014:1405) recht is op vergoeding van buitengerechtelijke kosten op het moment dat daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden worden verricht.
3.1
[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van CAK als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
130,48
- griffierecht
365,00
- salaris gemachtigde
398,00
(2,00 punten × € 199,00)
- nakosten
99,50
Totaal
992,98

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan CAK te betalen een bedrag van € 1.856,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.491,95 vanaf 20 april 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van CAK tot dit vonnis vastgesteld op € 992,98, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.