Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van de bestreden besluiten
1. Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest bij [b.v.] als staff medewerker voor 37,93 uur per week. Over de periode 20 september 2019 tot 24 september 2019 is zij ziek geweest. Met ingang van 11 oktober 2019 heeft zij zich opnieuw ziek gemeld.
2. Met het besluit van 21 september 2021 is aan eiseres met ingang van 4 oktober 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Het WIA-maandloon is daarbij vastgesteld op € 1.028,56. Het dagloon is dan € 47,29. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met bestreden besluit 1 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3. Met het besluit van 28 februari 2022 heeft het UWV opnieuw besloten over het recht op uitkering. Aan eiseres wordt met ingang van 4 oktober 2021 een uitkering toegekend, maar deze komt niet tot uitbetaling vanwege haar inkomsten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met bestreden besluit 2 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
4. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld hoe de twee besluiten van 21 september 2021 en 28 februari 2022 zich tot elkaar verhouden. Het besluit van 28 februari 2022 is immers nagenoeg gelijk aan het besluit van 21 september 2021, zij het dat met het besluit van 28 februari 2022 een korting op de uitkering wordt toegepast, vanwege genoten inkomsten. In het begeleidende schrijven bij het besluit van 28 februari 2022 heeft het UWV gesteld dat het besluit van 21 september 2021 onjuist was en daarom wordt ingetrokken. Daarbij is opgemerkt dat de teveel betaalde uitkering niet wordt teruggevorderd en dat de inkomsten pas vanaf 1 maart 2022 worden gekort op de uitkering.
5. Gelet op de begeleidende brief bij het besluit van 28 februari 2022 is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 21 september 2021 is ingetrokken voor zover dat besluit zag op de uitbetaling van de uitkering en niet voor zover dat betrekking had op de vaststelling van het recht op uitkering. Dit betekent dat er twee besluiten zijn met verschillende rechtsgevolgen.
6. Met het besluit van 21 september 2021 is het WIA-recht vastgesteld waarbij onder andere de hoogte van het dagloon is vastgesteld. Het besluit van 28 februari 2022 heeft dan uitsluitend betrekking op de korting van de inkomsten. De vermelding van het dagloon in dat besluit maakt niet dat opnieuw op dat dagloon is beslist.
Beoordeling bestreden besluit 1
7. Eiseres heeft tegen de vaststelling van het dagloon aangevoerd dat
strikte toepassing van het Dagloonbesluit in haar situatie onevenredige nadelige gevolgen heeft. Eiseres is pas vanaf 1 juli 2019 echt gestart op de arbeidsmarkt. Zij is met de werkgever een loon van € 1.939,43 per maand overeengekomen. Het dagloon van € 47,29 is daarom niet representatief. Eiseres is van mening dat bij de berekening van haar dagloon de periode 1 oktober 2018 tot en met 30 juni 2019 buiten beschouwing moet worden gelaten en dat zij als starter moet worden gezien. Recentelijk is zij weer gaan werken voor 18 uur per week. Door de korting van haar inkomsten, komt de WIA-uitkering helemaal niet meer tot uitbetaling. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres verwezen naar een uitspraak van rechtbank Gelderlanden naar de zogenaamde knelpuntenbrief van 3 juni 2021. Verder heeft eiseres nog opgemerkt dat, anders dan door het UWV gesteld is, er ook sprake is van een periode waarin in het geheel geen inkomsten zijn genoten.
8. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres in de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019 in alle maanden inkomsten heeft genoten. Het UWV heeft verwezen naar een overzicht in de polisadministratie.
Het UWV wijst erop dat de startersregeling alleen van toepassing is als er geen loon is genoten tussen de aanvang van de referteperiode en de eerste dag van het eerste volledige tijdvak waarin wel loon is genoten. Eiseres heeft in alle maanden in de referteperiode gewerkt, zodat de startersregeling niet van toepassing is. Dat de hoogte van het dagloon niet representatief is, is daarbij niet van belang. Het UWV verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).De omstandigheden van eiseres zijn wezenlijk anders dan de situatie die zich voordeed bij de rechtbank Gelderland. In de knelpuntenbrief heeft het UWV aan de minister voorgelegd welke nadelige gevolgen de huidige dagloonberekening kan hebben. Vooralsnog moet het UWV het doen met de huidige regelgeving en de uitleg die daaraan wordt gegeven in de rechtspraak. Dat het dagloon voor eiseres nadelig uitpakt, wil nog niet zeggen dat het dagloon onredelijk is. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat de beslissing voor haar dermate onevenredig is, dat de startersregeling zou moet worden toegepast zoals door eiseres wordt beoogd.
9. In een nadere reactie van het UWV van 10 januari 2024 heeft het UWV gesteld dat eiseres in haar stageperiode niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Dit betekent dat die stage-inkomsten niet als SV-loon kunnen worden aangemerkt. Hoewel er in de maanden maart, april, mei en juni 2019 wel stage-inkomsten waren, moeten deze maanden daarom beschouwd worden als loonloze periode. Dit verandert echter niets aan het standpunt van het UWV omdat eiseres op de ingangsdatum van de referteperiode wel SV-loon heeft genoten en daarom niet als starter kan worden aangemerkt.
10. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
11. De referteperiode is vastgesteld op de periode 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019. Dat is niet in geschil. Ook is niet in geschil dat het dagloon is vastgesteld in overeenstemming met de dagloonregels.
12. De CRvB heeft al vaker overwogen dat uit het Dagloonbesluit en de Nota van toelichting blijkt dat de besluitgever een bewuste keuze heeft gemaakt om al het loon in het refertejaar bij de dagloonberekening te betrekken en dit totale loon te delen door 261.Alleen voor starters en herintreders zoals omschreven in artikel 18 van het Dagloonbesluit wordt, wat betreft het aantal dagloondagen, een afwijkende regeling gegeven. Voor het overige wordt aangesloten bij de hoofdregel dat het totaal genoten loon door 261 wordt gedeeld. Inherent aan deze wijze van bepaling van het dagloon is dat periodes waarin minder loon is ontvangen tijdens de referteperiode een neerwaarts effect hebben op het dagloon. In het Dagloonbesluit is geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid in artikel 13, derde lid, van de Wet WIA om afwijkende regels te stellen. Ook is geen hardheidsclausule opgenomen.
13. Het is vaste rechtspraak dat het begrip starter restrictief moet worden uitgelegd. Uit die rechtspraak volgt ook dat degene die in het eerste tijdvak van het referteperiode inkomsten heeft genoten die als loon aangemerkt worden, geen beroep kan doen op de startersregeling.Omdat eiseres aan het begin van het refertejaar inkomsten had, is zij terecht niet aangemerkt als starter.
14. Gelet op het verplichtende karakter van de van toepassing zijnde artikelen uit de Wet WIA bestaat in beginsel geen ruimte voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel.Wat eiseres heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om in dit geval te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. De door eiseres genoemde knelpuntenbrief en de uitspraak van de rechtbank Gelderland leiden niet tot een andere conclusie. Het UWV is bij de vaststelling van het WIA-dagloon gebonden aan wet- en regelgeving die geen ruimte biedt om tot een ander dagloon te komen dan is vastgesteld.
15. Recentelijk heeft de CRvB een uitspraak gedaan waarbij geoordeeld is dat een vastgesteld dagloon in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.In deze uitspraak ging het om de situatie dat er sprake was van loonloze tijdvakken in de referteperiode vanwege de betaalsystematiek van de WW-uitkeringen. Hoewel ook bij eiseres sprake is van loonloze tijdvakken in de referteperiode ziet de rechtbank geen aanleiding om deze uitspraak ook van toepassing te achten op de situatie van eiseres. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat uit de uitspraak niet volgt dat deze toepassing moet hebben op alle situaties waarin er sprake is van loonloze tijdvakken in de referteperiode. Integendeel, de CRvB geeft in overweging 4.6 duidelijk aan dat het alleen om die situaties gaat waarbij artikel 33, eerste lid, van de WWleidt tot een loonloze periode in de referteperiode. Ook uit de overige overwegingen van de CRvB volgt dat het alleen om deze situaties gaat. De CRvB sluit immers aan bij besluitvorming van de minister die uitsluitend voor diegene die vanuit een ziekmelding vanuit de WW uiteindelijk een WIA-uitkering krijgt toegekend, een wijziging van de Dagloonregels voorstelt.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestaat om het door het UWV vastgestelde dagloon voor onjuist te houden. De rechtbank realiseert zich dat toepassing van het Dagloonbesluit nadelige gevolgen heeft voor eiseres. Het is echter aan de besluitgever om eventuele ongewenste effecten van de in het Dagloonbesluit neergelegde dagloonsystematiek teniet te doen.
17. De rechtbank stelt vast dat het UWV pas in beroep bestreden besluit 1 van een afdoende motivering heeft voorzien (zie punt 9). De rechtbank zal dit motiveringsgebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht omdat aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet had voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
18. Omdat het UWV pas in beroep het bestreden besluit 1 afdoende heeft gemotiveerd ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen tot betaling van de proceskosten van eiseres en te bepalen dat het UWV het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,00. Eiseres heeft dus recht op een bedrag van € 875,00.
Beoordeling bestreden besluit 2
19. Zoals onder punt 6 al is overwogen, ziet bestreden besluit 2 alleen op de korting van de inkomsten. Voor de gronden van haar beroep heeft eiseres verwezen naar de gronden die zij eerder tegen het dagloon naar voren had gebracht. Die gronden van eiseres zien echter alleen op het vastgestelde dagloon en kunnen daarom niet slagen. Voor zover eiseres met haar opmerking dat de WIA-uitkering niet meer tot uitbetaling komt vanwege de korting van haar inkomsten, de bedoeling heeft gehad om hiermee de hoogte van de korting te betwisten, merkt de rechtbank op dat daarvoor geen onderbouwing is gegeven. Het UWV heeft in het bestreden besluit een overzicht gegeven van de inkomsten waarmee rekening is gehouden. Eiseres heeft deze inkomsten niet betwist. Er bestaat daarom geen reden om te oordelen dat de inkomstenkorting onjuist is geweest. Het beroep tegen bestreden besluit 2 zal daarom ongegrond worden verklaard.
Overschrijding redelijke termijn
20. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn inzake bestreden besluit 1. Dit verzoek wordt toegewezen. Het bezwaarschrift van eiseres, gedateerd 20 oktober 2021, is volgens het UWV op 1 november 2021 ontvangen. Vanaf de datum van de ontvangst van het bezwaarschrift door het UWV tot de datum van deze uitspraak is 2 jaar en 4 maanden verstreken. De redelijke termijn is dus met 4 maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,--. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is geschonden. De Staat zal daarom worden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 500,--. Terzijde zij opgemerkt dat ook als zou worden uitgegaan van een datum van ontvangst van het bezwaarschrift op of omstreeks 20 oktober 2021 dit niet tot een hogere vergoeding zou leiden.