ECLI:NL:RBZWB:2024:1026

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_9343
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg inzake bijzondere bijstand voor woninginrichting en opknapkosten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 20 juli 2023 van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Eiser had bijzondere bijstand aangevraagd voor het opknappen van zijn woning en voor de inrichting ervan. Het college heeft aan eiser een gift van € 681,00 en een lening van maximaal € 2.398,20 toegekend, maar heeft de rest van de aanvraag afgewezen. Eiser is het niet eens met deze beslissing en stelt dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond. De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en zijn begeleidster aanwezig waren. Eiser zelf was niet aanwezig, maar zijn bewindvoerder was op de hoogte van de procedure. De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden heeft besloten om de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een lening te verstrekken, maar dat er geen grondslag is voor de lening voor de kosten van vloerbedekking, overgordijnen en een gordijnrail. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor dat gedeelte en kent dit bedrag om niet toe aan eiser. Voor het overige blijft het besluit van het college in stand. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9343

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Oztas),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 20 juli 2023 van het college om aan eiser bijzondere bijstand te verstrekken voor een bedrag van € 681,00 in de vorm van een gift voor het opknappen van zijn woning en voor een bedrag van maximaal € 2.398,20 in de vorm van een geldlening voor het inrichten van zijn woning. Voor het overige heeft het college de afwijzing van de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand in stand gelaten.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, vergezeld door mevrouw [naam 1] (de begeleidster van eiser) en de gemachtigde van het college. Eiser zelf was niet aanwezig.
1.3.
Eiser heeft een bewindvoerder, de heer [naam 2] , werkzaam voor [bewindvoerderskantoor] . Op zitting hebben de gemachtigde en de begeleidster van eiser verklaard dat de bewindvoerder op de hoogte is van deze beroepsprocedure.
De rechtbank gaat in haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden
2. De bewindvoerder van eiser heeft op 11 januari 2023 een aanvraag om bijzondere bijstand gedaan voor kosten van het inrichten van eisers woning, dubbele huurlasten en het verschil in te ontvangen huurtoeslag. Op het moment van aanvraag was eiser nog woonachtig aan de [adres 1] te [plaats] . Eiser heeft, toen hij introk in deze woning, bijzondere bijstand verleend gekregen voor de eerste maandhuur en de kosten van het inrichten van zijn woning. Op 19 juli 2022 heeft de verhuurder aan eiser medegedeeld dat als hij niet vrijwillig zijn woning opzegt, de verhuurder een procedure gaat starten. Eiser is op 24 januari 2023 verhuisd naar zijn nieuwe woning aan het [adres 2] te [plaats] .
Het college heeft de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand met zijn primair besluit van 31 januari 2023 afgewezen. Vervolgens heeft het college met het bestreden besluit alsnog bijzondere bijstand toegekend voor een bedrag van € 681,00 in de vorm van een gift voor het opknappen van zijn woning en voor een bedrag van maximaal € 2.398,20 in de vorm van een geldlening voor het inrichten van zijn woning. Het college heeft dit laatste gedeelte in de vorm van een geldlening toegekend, omdat het college van mening is dat eiser een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond. Het college vindt dat eiser door eigen toedoen heeft moeten verhuizen en dat de kosten die rechtstreeks hieruit zijn voortgevloeid, voorkomen hadden kunnen worden.
Eiser is het oneens met het bestreden besluit, omdat hij van mening is dat het college ten onrechte heeft gesteld dat hij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond. Eiser is van mening dat de toegekende bijzondere bijstand in het geheel om niet had moeten worden verleend. Daarnaast is eiser van mening dat hem bijzondere bijstand verleend had moeten worden voor dubbele huurlasten gedurende de periode 24 januari tot en met 6 februari 2023.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit van het college om aan eiser bijzondere bijstand toe te kennen, voor een bedrag van € 681,00 in de vorm van een gift voor opknapkosten en voor een bedrag van maximaal € 2.398,20 in de vorm van een geldlening voor woninginrichting en voor het overige de afwijzing van de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand in stand te laten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het (wettelijk) kader?
5. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege. [1] Naast algemene bijstand, bestaat er ook bijzondere bijstand. [2] Een bijstandsgerechtigde maakt aanspraak op bijzondere bijstand voor zover hij niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit het ‘normale’ sociale vangnet, dat onder meer bestaat uit de algemene bijstand. [3] Bijzondere bijstand wordt verleend in de vorm van een bedrag om niet, dan wel in de vorm van een geldlening of borgtocht. [4] Welke kosten in aanmerking komen, hangt af van de omstandigheden in het individuele geval. Het kan gaan om diverse kostensoorten, omdat het recht op bijzondere bijstand op enkele uitzonderingen na niet naar kostensoort is begrensd. [5] Bijzondere bijstand is bedoeld om te voorzien in andere dan algemene bestaanskosten. [6]
Heeft het college op goede gronden besloten om de bijzondere bijstand voor woninginrichting in de vorm van een geldlening toe te kennen?
6. Eiser stelt dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat er bij eiser sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Eiser vindt dat het college de bijzondere bijstand voor woninginrichting om niet had moeten verstrekken.
6.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het uitgangspunt bij het toekennen van bijstand is dat dit om niet gebeurt. [7] Bijzondere bijstand kan echter ook verleend worden in de vorm van een geldlening. [8] In dit licht stelt de rechtbank vast dat het college ten aanzien van de verstrekking van bijzondere bijstand beleid voert. De rechtbank constateert dat deze beleidsregels niet zijn gepubliceerd en daarom niet als beleidsregels als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn aan te merken, maar als vaste gedragslijn. Naar het oordeel van de rechtbank is de gedragslijn voldoende duidelijk en gaat de gedragslijn de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. [9]
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of de noodzaak tot bijstandverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser geen tekortschietend besef van verantwoordelijkheid worden verweten. Op grond van de beschikbare gegevens en de ter zitting door de gemachtigde en begeleidster van eiser gegeven uitleg acht de rechtbank aannemelijk dat eiser buiten eigen toedoen in de situatie is komen te verkeren dat hij gedwongen was te verhuizen. Als gevolg hiervan heeft eiser een beroep moeten doen op bijzondere bijstand. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de verklaringen van de gemachtigde en de begeleidster van eiser over zijn complexe verslavingsproblematiek en psychische klachten te twijfelen. De rechtbank volgt daarom niet de stelling van het college, dat eiser door eigen toedoen heeft moeten verhuizen en dat de kosten die rechtstreeks voortgevloeid zijn uit deze verhuizing voorkomen hadden kunnen worden. Eiser heeft weliswaar een rol gespeeld in de totstandkoming van zijn verhuizing, maar de rechtbank is van oordeel dat hem in dit verband een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid niet kan worden verweten.
Ten aanzien van het bedrag van € 1.241,50 voor de kosten voor vloerbedekking, overgordijnen en een gordijnrail komt met het ontbreken van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid de grondslag voor de bijzondere bijstandverlening in de vorm van een geldlening te vervallen, omdat er geen reden bestaat om af te wijken van de hoofdregel om bijzondere bijstand te verlenen om niet. [10] Deze kosten zien namelijk niet op duurzame gebruiksgoederen en daarom gaat artikel 51, eerste lid van de PW niet op.
Ten aanzien van het bedrag van € 1.156,70 voor een bed, een lattenbodem, hoeslakens, een matras, een garderobekast, een bank, een eettafel, stoelen, een salontafel en een wandkast is de rechtbank van oordeel dat het college op goede gronden heeft besloten om de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken. De rechtbank overweegt daartoe dat artikel 51, eerste lid van de PW bepaalt dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen ook in de vorm van een geldlening verstrekt kan worden. Daarnaast blijkt uit de gedragslijn van het college dat de hoofdregel is dat voor duurzame gebruiksgoederen leenbijstand wordt verstrekt. Als er redenen bestaan die tot afwijking van deze hoofdregel noopten, was het aan eiser om te motiveren waarom deze afwijking noodzakelijk was. De rechtbank is niet gebleken van een dergelijke motivering.
Heeft het college op goede gronden geen bijzondere bijstand toegekend voor dubbele huur?
7. Eiser stelt dat voor hem niet voorzienbaar was dat hij (op relatief korte termijn) zou verhuizen naar een andere woning. Eiser hoefde daarom naar zijn mening financieel ook geen rekening te houden met een eventuele verhuizing. Eiser vindt dat het college ten onrechte geen bijzondere bijstand heeft toegekend voor de dubbele huurlasten gedurende de periode 24 januari tot en met 6 februari 2023.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college op goede gronden heeft besloten om aan eiser geen bijzondere bijstand te verstrekken voor zijn dubbele huurlasten van 24 januari tot en met 6 februari 2023. De rechtbank overweegt daartoe dat het voor eiser vanaf 19 juli 2022 duidelijk was dat hij zijn woning aan de [adres 1] te [plaats] vroeg of laat zou moeten verlaten, hetzij door opzegging van de huurovereenkomst dan wel door een uitzetprocedure. Dat eiser in zijn hoedanigheid als huurder huurbescherming genoot, betekent naar oordeel van de rechtbank niet dat het voor eiser niet voorzienbaar was dat hij zou moeten verhuizen. Ook de stelling van eiser dat het voor hem niet voorzienbaar was dat hij op relatief korte termijn zou kunnen verhuizen omdat hij deelnam aan loting om een nieuwe woning te vinden volgt de rechtbank niet, nu het door die deelname voor eiser juist voorzienbaar is geweest dat een verhuizing aanstaande zou zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college van eiser mocht vergen dat hij conform de gedragslijn vijf procent van zijn bijstandsuitkering zou reserveren voor de kosten die zijn (aanstaande) verhuizing met zich mee zou brengen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het toekennen van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening voor de kosten van vloerbedekking, overgordijnen en een gordijnrail, nu er geen sprake was van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het college daarbij bijzondere bijstand heeft verleend voor een bedrag van € 1.241,50 in de vorm van een geldlening voor vloerbedekking, overgordijnen en een gordijnrail. De rechtbank is niet gebleken van een andere grondslag om dit bedrag aan bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening toe te kennen. Dat betekent dat dit bedrag aan bijzondere bijstand om niet moet worden verstrekt. De rechtbank voorziet daarom zelf in de zaak door € 1.241,50 aan bijzondere bijstand om niet aan eiser toe te kennen. De rechtbank bepaalt op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b van de Awb dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Dit betekent dus dat het college een bedrag van € 1.241,50 aan eiser moet betalen.
Voor het overige blijft het bestreden besluit in stand. Dit omdat het college op goede gronden heeft besloten om de bijzondere bijstand voor de duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een geldlening te verstrekken en de bijzondere bijstand voor dubbele huurlasten af te wijzen.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend (1 punt) en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 20 juli 2023 voor zover dat ziet op het toekennen van bijzondere bijstand voor vloerbedekking, overgordijnen en een gordijnrail voor een bedrag van € 1.241,50 in de vorm van een geldlening;
  • voorziet zelf in de zaak door een bedrag van € 1.241,50 aan bijzondere bijstand voor vloerbedekking, overgordijnen en een gordijnrail om niet toe te kennen aan eiser en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het bestreden besluit voor het overige in stand blijft;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.I.P. Buteijn, griffier, op 15 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Participatiewet (PW)
Artikel 5 onder a, b en d van de PW
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
bijstand: algemene en bijzondere bijstand;
algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan; (…)
bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35 en de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36;
Artikel 11, eerste lid van de PW
1.
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 15, eerste lid van de PW
1.
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 35, eerste lid van de PW
1.
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 48, eerste en tweede lid, aanhef en onder b van de PW
Tenzij in deze wet anders is bepaald, wordt de bijstand verleend om niet.
Bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien:
b.
de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;
Artikel 51, eerste lid van de PW
1.
Bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b van de Awb
3
De bestuursrechter kan bepalen dat:
b.
zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.

Voetnoten

1.Zie artikel 11, eerste lid van de Participatiewet (PW).
2.Zie artikel 5 onder a, b en d van de PW.
3.Zie artikel 5, onder d i.c.m. artikel 35, eerste lid van de PW.
4.Zie artikel 48, eerste en tweede lid van de PW.
5.Zie artikel 15, eerste lid van de PW.
6.Zie Centrale Raad van Beroep (CRvB) 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4286.
7.Zie artikel 48, eerste lid van de PW.
8.Zie artikel 48, tweede lid en artikel 51, eerste lid van de PW.
9.De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in CRvB 15 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4417.
10.Zie artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b van de PW.