ECLI:NL:RBZWB:2024:1124

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
23/221 tot en met 23/223
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vergrijpboetes opgelegd aan belanghebbende door de inspecteur van de Belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 22 februari 2024, worden de beroepen van belanghebbende, een GmbH, tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd voor de jaren 2017 tot en met 2019, samen met belastingrente en vergrijpboetes. De rechtbank behandelt de beroepen en oordeelt dat de vergrijpboeten vernietigd moeten worden. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet overtuigend heeft aangetoond dat de vergrijpboeten terecht zijn opgelegd, en dat er geen sprake is van grove schuld of opzet van de zijde van belanghebbende. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en de opgelegde vergrijpboetes, en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering door de inspecteur bij het opleggen van boetes en de noodzaak om de rechten van de belastingplichtige te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/221 tot en met 23/223

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] GmbH, gevestigd in [plaats] , belanghebbende

(gemachtigden: mr. I. Suselbeek en mr. drs. J.J.W.M. Koolen),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 9 december 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de perioden 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 (2017), 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 (2018) en 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 (2019) naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd (de naheffingsaanslagen).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslagen heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen) en aan belanghebbende vergrijpboeten opgelegd van € 10.727 (2017), € 5.417 (2018) en € 5.355 (2019) (de boetebeschikkingen).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de boetebeschikkingen ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de vergrijpboeten terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, zal de rechtbank tevens beoordelen of de inspecteur het verdedigingsbeginsel heeft geschonden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de vergrijpboeten vernietigd te worden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. De activiteiten van belanghebbende in Nederland bestaan uit het exploiteren van winkels. In de onderhavige jaren diende belanghebbende aangiften loonheffingen in.
4.1.
De inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffing over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een concept-controlerapport.
4.2.
Met dagtekening 22 februari 2022 heeft de inspecteur het concept-controlerapport aan belanghebbende verzonden. In de begeleidende brief heeft de inspecteur belanghebbende tevens medegedeeld voornemens te zijn een boete op te leggen en wordt voor wat betreft de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het voornemen om de boete op te leggen en voor de gronden op basis waarvan de inspecteur de verwijtbaarheid heeft vastgesteld verwezen naar onderdeel 7.1. van het rapport. Het concept-controlerapport is tevens per e-mail aan de gemachtigde verzonden en na inhoudelijk akkoord met betrekking tot de naheffingsaanslagen, definitief gemaakt (het controlerapport).
4.3.
Ten aanzien van de vergrijpboeten is in het controlerapport het volgende vermeld.
“Vergrijpboete loonheffingen
Over de correctie genoemd onder punt 4.7.1, wordt voor de jaren 2017 tot en met 2019 naast de naheffingsaanslag, een boete ingevolge artikel 67f Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 28 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 opgelegd.
De grondslag van de boete is het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige niet of niet tijdig is betaald.
Door zelf zeer minimale inspanningen te doen en zijn adviseur geen of onvoldoende informatie te verstrekken om de juiste aangifte te kunnen doen, zelfs als de adviseur specifiek aangeeft wat hij nodig heeft, heeft belastingplichtige nagelaten om ervoor te zorgen dat zijn aangiftes Loonheffingen juist werden ingediend.
Hierdoor is er te weinig belasting afgedragen.
Belanghebbende had moeten begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg heeft dat er te weinig belasting wordt geheven of betaald/afgedragen. Daarmee is sprake van opzet.
Daarom is op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) een boete van toepassing van 50%.
(…)
De gevolgen van dit boekenonderzoek heb ik op 03 februari 2022 besproken met de heer [naam] en hij heeft aangegeven dat hij kon instemmen met mijn bevindingen. De boete is hierbij niet besproken.
Naar aanleiding van het conceptrapport, d.d. 28 februari 2022, heb ik op 11 maart 2022 een telefonisch bericht ontvangen van de heer [naam] dat de bevindingen in het conceptrapport akkoord zijn.”
4.4.
Naar aanleiding van het controlerapport heeft belanghebbende de naheffingsaanslagen ontvangen. Bij gelijktijdige beschikkingen zijn de vergrijpboeten opgelegd.

Motivering

Vooraf
5. De inspecteur heeft ter zitting aangeboden om stukken over te leggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de inspecteur in de gelegenheid te stellen om stukken in het geding te brengen nu de inspecteur niet (gemotiveerd) heeft gesteld waarom deze stukken niet reeds eerder konden worden overgelegd.
Inhoudelijk
6. In artikel 67f, eerste lid, van de AWR is bepaald dat indien het aan opzet of grove schuld van de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet is betaald, dit een vergrijp vormt ter zake waarvan de inspecteur een boete kan opleggen van ten hoogste 100% van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete (te weten: het nageheven bedrag). De inspecteur dient overtuigend aan te tonen dat de boete terecht is opgelegd. [1] De opzet of grove schuld moet bestaan op het tijdstip waarop de verschuldigde belasting uiterlijk had moeten zijn betaald. [2]
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat belasting welke op aangifte moest worden afgedragen niet is betaald. De inspecteur heeft in de beroepsfase het standpunt ingenomen dat dit het gevolg is van grove schuld van belanghebbende. Volgens de inspecteur is belanghebbende – door zelf zeer minimale inspanningen te doen en zijn adviseur geen of onvoldoende informatie te verstrekken om de juiste aangifte te kunnen doen – in de samenwerking met haar gemachtigde zodanig tekortgeschoten, dat sprake is van een in laakbaarheid aan opzet grenzende verwijtbaarheid van belanghebbende. Aangezien de mate van verwijtbaarheid is gewijzigd van opzet naar grove schuld, dienen de vergrijpboeten volgens de inspecteur verminderd te worden naar 25%.
Verder heeft de inspecteur ter zitting toegelicht dat het beeld – dat belanghebbende niet alle informatie met de gemachtigde heeft gedeeld – is ontstaan in de fase van het boekenonderzoek omdat de inspecteur de gevraagde informatie niet volledig ontving en daar vaak lange tijd op moest wachten.
6.2.
Belanghebbende betwist dat zij ernstig tekort is geschoten in de samenwerking met haar gemachtigde. Het probleem in de communicatie lag volgens belanghebbende aan de personele wisselingen bij de gemachtigde. Belanghebbende is van mening dat de inspecteur niet overtuigend heeft aangetoond dat sprake is van een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet in zijn bewijslast is geslaagd overtuigend aan te tonen dat belanghebbende grove schuld kan worden verweten op de tijdstippen waarop de verschuldigde belasting uiterlijk had moeten zijn betaald. Grove schuld doet zich voor indien aan de belastingplichtige een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid kan worden verweten. Dat heeft de inspecteur niet doen blijken. Zo heeft de inspecteur zijn stelling dat belanghebbende niet alle benodigde gegevens aan zijn gemachtigde heeft verstrekt en dat belanghebbende ernstig tekort is geschoten in de samenwerking met zijn gemachtigde niet met bewijsstukken onderbouwd, laat staan dat hij dit overtuigend heeft aangetoond. Ook heeft de inspecteur zijn stellingen gebaseerd op zijn ervaringen met het opvragen van informatie bij de gemachtigde tijdens het boekenonderzoek, hetgeen op zichzelf bezien niks zegt over enige mate van verwijtbaarheid van belanghebbende op de tijdstippen waarop de verschuldigde belasting uiterlijk had moeten zijn betaald. Dit brengt mee dat de vergrijpboeten vernietigd dienen te worden. De vraag of de inspecteur het verdedigingsbeginsel heeft geschonden en de overige gronden van belanghebbende behoeven geen beantwoording meer.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraken op bezwaar en de opgelegde vergrijpboetes.
7.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
7.2.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur ‘tegen beter weten in’ gehandeld door de vergrijpboeten in de bezwaarfase niet te vernietigen. Bovendien is volgens belanghebbende sprake van een dusdanig grove schending van vormvoorschriften, met name het voortdurend weigeren om inzage te verlenen in het boetedossier, waardoor sprake is van zeer onzorgvuldig handelen door de inspecteur. De inspecteur heeft betwist dat sprake is van ‘tegen beter weten in’ of van zeer onzorgvuldig handelen.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur ‘tegen beter weten in’ heeft gehandeld dan wel dat hij in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld. De boetes zijn opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek waarbij tevens een boetecoördinator is geraadpleegd. Bovendien heeft de inspecteur gegevens bij belanghebbende opgevraagd en zijn de vergrijpboeten door meerdere personen beoordeeld. Ook is het is de rechtbank niet gebleken dat de inspecteur voortdurend heeft geweigerd om belanghebbende inzage in het boetedossier te verlenen. Verder is het de inspecteur toegestaan om pas in de beroepsfase de mate van verwijtbaarheid te wijzigen van opzet naar grove schuld, mits een eerlijke behandeling van de zaak hierdoor niet wordt belemmerd. [3] De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor vergoeding van de werkelijke proceskosten.
Wel heeft belanghebbende recht op vergoeding van de proceskosten volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 310. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.370.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.370 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 22 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.
2.Hoge Raad 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:492, r.o. 3.5.2.
3.HR 4 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0851 en HR 24 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7679.