ECLI:NL:RBZWB:2024:1174

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
BRE 22/3045
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en waardevermindering motorschade

Op 26 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De belanghebbende had een naheffingsaanslag van € 6.841 ontvangen, welke door de inspecteur was opgelegd na een ongegrond verklaard bezwaar. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende behandeld op 31 januari 2024, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van de belanghebbende, die stelde dat de door hem bepleite herleidingsmethode moest worden toegepast en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de waardevermindering wegens schade aan zijn motorrijtuig, een BMW Coupé M2 DCT. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, maar dat deze verminderd diende te worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 35.867 bedraagt en in beschadigde staat € 30.867. Dit leidde tot een verschuldigde Bpm van € 7.582, waaruit na betaling van € 1.970 een naheffingsaanslag van € 5.612 resteerde.

De rechtbank heeft de waardevermindering wegens schade vastgesteld op € 5.000, waarbij zij de argumenten van de belanghebbende en de inspecteur tegen elkaar afwoog. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal € 2.370 bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3045

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 20 mei 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 6.841.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de gemachtigde van belanghebbende: [gemachtigde] en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Meer specifiek is in geschil of de door belanghebbende bepleite herleidingsmethode kan worden toegepast en de waardevermindering wegens schade. De onafhankelijkheid van de hertaxateur is niet meer in geschil.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, maar dient deze te worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft op 20 januari 2021 op aangifte een bedrag van € 1.970 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig BMW Coupé M2 DCT met [VIN nummer] (de auto).
4.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [bedrijf] van 17 januari 2021. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van (afgerond) € 29.703. Er is een bedrag van € 26.730 in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.
4.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 1 februari 2021. De hertaxateur heeft geen schade aan de auto geconstateerd.
In onderdeel 4c. ‘Bevindingen/opmerkingen’ heeft de hertaxateur het volgende vermeld:
“Verloop in tellerstanden
Datum
Tellerstand
Inkoopverklaring
Taxatie
17-01-2021
22933 km
RDW
18-01-2021
22934 km
DRZ
28-01-2021
22935 km
Extra opmerkingen taxateur -> Voertuig is met autoambulance binnen in onze taxatiestraat gereden. Motorblok ziet er als nieuw uit. We hebben hem even gestart, na korte tijd hoor je het motorgeluid in stationair rustig lopen. Heb ook geen motor probleem gezien in de storingslijst ook brand er geen motormanagement lampje (zie foto 15 t/m 18). Er zit ook een prijsopgave van een ruilmotor, maar dat geeft niet aan of de motor kapot is. Luchtfilter en ventilator zijn eruit gehaald weet niet waarom zie geen reden en ook op het taxatierapport van BOL is dit niet vermeld. Mijn inziens is het blok met toebehoren niet kapot en als dit wel zou zijn valt het nog onder de garantie gezien ook de lage kilometerstand.”
4.3.
De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 8.811. Vervolgens heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd.

Motivering

Herleidingsmethode
5. Belanghebbende stelt dat toepassing van de door hem bepleite herleidingsmethode resulteert in een verschuldigd bedrag aan Bpm van € 1.921, waardoor de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.
5.1.
De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022 [1] en de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023 [2] . De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen.
Waardevermindering wegens schade
6. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen” in zijn taxatierapport opgenomen.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. [3] Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
6.2.
Belanghebbende heeft de totale schade berekend op € 29.703 en heeft verwezen naar het door hem overgelegde taxatierapport. Specifiek heeft belanghebbende motorschade benoemd, waardoor het motorblok vervangen diende te worden voor een bedrag van € 19.251,20. Ter onderbouwing van de motorschade heeft belanghebbende foto’s en filmpjes van onder andere onderdelen van het motorblok overgelegd. Belanghebbende stelt dat sprake is van metaalresten in de olie, zoals te zien is in het oliefilter en de cilinderwanden. Volgens belanghebbende klopt het dat de motor nog liep bij DRZ, want de metaalresten zorgen er pas na enige tijd voor dat een motor kapot gaat. Het was echter wel noodzakelijk om de motor te vervangen. Dat de motor nog liep betekent daarom niet dat er geen sprake was van schade, aldus belanghebbende.
6.3.
De inspecteur stelt dat het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport niet kan dienen als onderbouwing van de in aanmerking te nemen schade, onder andere omdat de inkoopfactuur ontbreekt. [4] Tevens heeft de inspecteur gewezen op tegenstrijdigheden in het taxatierapport en onduidelijke foto’s. Voor het geval het taxatierapport wel zou kunnen dienen als onderbouwing, heeft de inspecteur de door belanghebbende bepleite schade gemotiveerd betwist. Meer specifiek heeft de inspecteur de aanwezigheid van motorschade gemotiveerd betwist. Subsidiair stelt de inspecteur in navolging van zijn taxateur dat indien er sprake zou zijn van motorschade, dit gezien de kilometerstand van de auto onder de fabrieksgarantie van de auto valt.
6.4.
De rechtbank overweegt dat het enkele ontbreken van de inkoopfactuur geen reden is om het taxatierapport in zijn geheel terzijde te stellen. [5] Wel kan dit gevolgen hebben voor de bewijskracht die aan het taxatierapport toekomt. Dit geldt tevens voor de overige punten die de inspecteur ten aanzien van het taxatierapport heeft aangevoerd.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met de ingebrachte onderbouwing (met name de foto’s en filmpjes) aannemelijk gemaakt dat sprake was van metaalresten in het motorblok van de auto op het moment van het doen van aangifte. Dat de motor draaide bij DRZ maakt dat niet anders, omdat dat de aanwezigheid van de metaalresten niet uitsluit. De rechtbank kwalificeert de aanwezigheid van de metaalresten als schade, omdat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de motor moest worden vervangen, voordat hij daadwerkelijk kapot gaat. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen. De rechtbank volgt het bepleite bedrag aan schade van € 19.251 echter niet. Ten eerste volgt uit de filmpjes dat de nieuwe motor een verbetering betreft ten opzichte van de oude en dus niet het gehele bedrag schade is. Verder heeft belanghebbende de onderbouwde stelling van de inspecteur dat eventuele motorschade onder de fabrieksgarantie zou vallen, niet gemotiveerd weerlegd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de schade wel onder de fabrieksgarantie valt en acht aannemelijk dat de fabrieksgarantie ervoor zorgt dat de waardevermindering minder hoog is dan het door belanghebbende bepleite bedrag. De rechtbank stelt de waardevermindering wegens schade in goede justitie vast op € 5.000.
6.6.
De overige door belanghebbende bepleite schade is naar het oordeel van de rechtbank, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt.
6.7.
Verder heeft belanghebbende zijn stelling dat sprake zou zijn van een binnen de branche ontwikkeld beleid voor wat betreft het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade, gebaseerd op het innameprotocol van Connect Autolease, in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt.
6.8.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat rekening dient te worden gehouden met een waardevermindering wegens schade van € 5.000.
Artikel 8:45-verzoek
7. Ter zitting heeft de inspecteur de rechtbank verzocht om belanghebbende – op grond van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 8:45-verzoek) – te verzoeken stukken te laten aanleveren, zoals de inkoopfactuur.
7.1.
Reden om een artikel 8:45-verzoek te honoreren kan zijn gelegen in de omstandigheid dat de desbetreffende informatie en/of stukken naar het oordeel van de rechtbank onontbeerlijk zijn voor de geschilbeslechting. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om het verzoek te honoreren gelet op de verdeling van de bewijslast. Het ligt op de weg van belanghebbende om de waardevermindering als gevolg van schade aannemelijk te maken. Indien belanghebbende het bewijs dat van hem wordt verlangd niet levert, wordt de door hem bepleite vermindering ook niet gevolgd. Voor zover de inspecteur vindt dat de inkoopfactuur een contra-indicatie zou kunnen opleveren van de door belanghebbende bepleite waarde, ziet de rechtbank daarin geen aanleiding om de inkoopfactuur op te vragen. Ook als belanghebbende een hogere prijs heeft betaald voor de auto, dan nog staat het belanghebbende in dit geval vrij om uit te gaan van een taxatiewaarde aan de hand van (de niet in geschil zijnde) koerslijstwaarde verminderd met een waardevermindering wegens schade.
Naheffingsaanslag
8. Niet in geschil is dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 35.867 bedraagt. Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vast op € 30.867. De historische nieuwprijs van € 94.146 en de historische bruto Bpm van € 23.127 zijn niet in geschil.
8.1.
Het voorgaande leidt tot een verschuldigde Bpm ter grootte van € 7.582. Omdat op aangifte reeds een bedrag van € 1.970 is voldaan, vermindert de rechtbank de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 5.612.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond, omdat de naheffingsaanslag wordt verminderd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 310. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.370.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 5.612;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende van € 2.370 te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende; en
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden door dit bedrag te storten op een bankrekening op naam van belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 26 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [6]
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

3.Artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
4.Op grond van artikel 10 van de Wet Bpm in combinatie met artikel 8, vierde lid, letter b, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 alsmede de daarbij behorende Bijlage I.
5.Vergelijk Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1520.
6.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.