ECLI:NL:RBZWB:2024:142

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
13 januari 2024
Zaaknummer
22/4316
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aftrek van specifieke zorgkosten in belastingaanslag en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 januari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij ook belastingrente in rekening was gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, met de stelling dat hij recht had op aftrek van specifieke zorgkosten. De rechtbank behandelt de zaak en concludeert dat de aanslag terecht is opgelegd, omdat de door belanghebbende gemaakte kosten niet voldoen aan de voorwaarden voor aftrek van specifieke zorgkosten. De rechtbank oordeelt dat de kosten voor de airconditioner en de bril niet als aftrekbare zorgkosten kunnen worden aangemerkt, omdat deze niet hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt. Ook de vervoerskosten worden niet als aftrekbaar beschouwd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten hoger zijn dan de drempel van € 912. Daarnaast wordt er een vergoeding van immateriële schade toegekend aan belanghebbende, omdat de procedure langer heeft geduurd dan de redelijke termijn van twee jaar. De rechtbank kent een schadevergoeding van € 500 toe, omdat de redelijke termijn met drie maanden is overschreden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar wijst het verzoek om schadevergoeding toe.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 augustus 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.836 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 271 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van belanghebbende deelgenomen. Namens de inspecteur hebben deelgenomen: mr. drs. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag terecht en naar de juiste hoogte is opgelegd. Verder beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag terecht en naar de juiste hoogte opgelegd
.De door belanghebbende gemaakte kosten leiden niet tot een aftrek van specifieke zorgkosten. Belanghebbende heeft recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is in 2015 getroffen door een zware hersenbloeding. Hij is toen enige tijd in het ziekenhuis en vervolgens in een revalidatiekliniek opgenomen. In 2018 was belanghebbende nog steeds aan het revalideren. Die revalidatie vond bij hem thuis plaats. Zijn ouders hebben hem in 2018 veelvuldig ondersteund bij het revalidatieproces.
4.1.
Belanghebbende was in 2018 alleenstaand. Hij had in dat jaar de gedeeltelijke zorg voor zijn kinderen. De kinderen stonden niet op zijn adres ingeschreven.
4.2.
Belanghebbende heeft de volgende uitgaven voor specifieke zorgkosten in zijn aangifte IB/PVV vermeld:
Uitgaven voor specifieke hulpmiddelen
€ 2.165
Uitgaven voor vervoer in verband met ziekte
€ 5.550
€ 7.715
Af: drempel uitgaven specifieke zorgkosten
€ 912
Aftrekbaar bedrag specifieke ziektekosten
€ 6.803
4.3.
De uitgaven voor hulpmiddelen bestaan uit de kosten die verband houden met de aanschaf van een airconditioner (€ 1.719) en de kosten voor de aanschaf van een bril (€ 447). De uitgaven voor vervoer in verband met ziekte zijn door belanghebbende gespecificeerd in een overzicht (het vervoersoverzicht). Samengevat zijn de volgende vervoerskosten gemaakt in 2018:
  • 12.322 gereden kilometers maal € 0,40 is € 4.929;
  • € 522 aan kosten van taxivervoer en rijlessen.
4.4.
De inspecteur heeft in het verleden de juistheid van de aangifte IB/PVV 2015 van belanghebbende onderzocht. De bevindingen zijn door de inspecteur vastgelegd in een brief van 16 mei 2018 aan de gemachtigde. Ten aanzien van de vervoerskosten vermeldt de brief onder meer:
“In het jaar 2015 vermeldt u 18.096 aan gereden kilometers. Tijdens ons gesprek heeft u toegelicht dat het hierbij gaat om kilometers die zijn gemaakt voor het vervoeren van uw zoon naar medische instellingen, waaronder het [ziekenhuis] te [plaats 2] , de [medische instelling] en bezoek aan artsen. Ook kan ik dit gegeven opmaken uit uw handgeschreven aantekeningen bij uw overgelegde berekening.
Allereerst heb ik getoetst of is voldaan aan het vereiste 'a'. Naar mijn mening heeft u voldoende aannemelijk gemaakt dat hier sprake van is. Ik ben er van overtuigd dat de vervoerskosten zijn gemaakt voor het ondergaan van een medische behandeling.
Daarna heb ik vereiste ‘b’ getoetst. U heeft mij uitgelegd dat u uw zoon vervoert, maar waarmee ik aanneem, uw eigen auto. Hierdoor draagt u de kosten voor het vervoer. Echter heeft u ook een leenovereenkomst aan mij getoond waaruit blijkt dat de kosten van de bovengenoemde vervoerskosten drukken op uw zoon.”
Vervolgens heeft de inspecteur de vervoerskosten voor het jaar 2015 in aftrek toegelaten. De brief maakt geen vermelding van in aanmerking te nemen kosten voor hulpmiddelen.
4.5.
De aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 zijn zonder nader onderzoek geautomatiseerd opgelegd overeenkomstig de ingediende aangiften.
4.6.
Belanghebbende heeft een klacht ingediend over het verloop van de bezwaarprocedure. De klacht is gegrond verklaard omdat sprake was van gebrekkige communicatie.

Motivering

Heeft belanghebbende recht op aftrek van specifieke zorgkosten?
5. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op aftrek voor specifieke zorgkosten in verband met hulpmiddelen en vervoer. Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen alleen als persoonsgebonden aftrek in aanmerking worden genomen als belanghebbende aannemelijk maakt dat aan alle voorwaarden is voldaan. Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken:
dat hij de uitgaven heeft gedaan in het jaar waarover de aftrek wordt geclaimd;
dat de uitgaven op hem drukken (dus niet door anderen zijn vergoed) en
dat de uitgaven voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek.
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat is voldaan aan voorwaarde 1, met dien verstande dat partijen op de zitting hebben verklaard dat voor de vervoerskosten moet worden uitgegaan van € 0,35 per kilometer in plaats van € 0,40 per kilometer. Partijen houdt nog verdeeld of de uitgaven voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek (voorwaarde 3) en ten aanzien van de vervoerskosten tevens of deze uitgaven op belanghebbende hebben gedrukt (voorwaarde 2).
Hulpmiddelen
5.1.
Op grond van de wet komen hulpmiddelen voor het jaar 2018 alleen voor aftrek in aanmerking voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt. [1] Voor de kwalificatie als hulpmiddel is het geen belemmering als het middel incidenteel ook buiten het verband van ziekte of handicap wordt gebruikt, maar de aard van het middel moet wel dusdanig zijn dat het normaliter alleen bedoeld is voor mensen met een ziekte of handicap. Voor deze voorwaarde en beperking van de aftrekbare kosten voor hulpmiddelen is door de wetgever bewust gekozen om discussies te voorkomen of bepaalde hulpmiddelen zijn aangeschaft vanwege ziekte of de persoonlijke voorkeur van de zieke. [2]
5.2.
De voorwaarde dat de hulpmiddelen van zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt, betekent dat de airconditioner die belanghebbende wegens zijn invaliditeit heeft aangeschaft, niet voor aftrek in aanmerking komt. Ook gezonde mensen hebben een airconditioner. De airconditioner bezit geen bijzondere hoedanigheid als gevolg waarvan deze hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt.
5.3.
Ter zitting is verder komen vast te staan dat niet langer in geschil is dat de bril ook niet voor aftrek in aanmerking komt. [3] De door belanghebbende gemaakte kosten voor hulpmiddelen kunnen dus niet als uitgaven voor overige hulpmiddelen zoals bedoeld in de wet worden aangemerkt.
Vervoerskosten
5.4.
Belanghebbende stelt dat 12.322 kilometer is afgelegd in verband met vervoer vanwege ziekte of invaliditeit. Uitgaven voor vervoer wegens ziekte of invaliditeit kunnen in aanmerking worden genomen op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001. In de eerste plaats wordt onder vervoer verstaan het vervoer van de zieke of invalide zelf met het doel een medische behandeling te ondergaan, bijvoorbeeld voor het bezoek van een arts. Aftrek is ook mogelijk indien een belastingplichtige bij vervoer voor andere doeleinden wegens zijn ziekte of invaliditeit hogere vervoerskosten maakt dan een vergelijkbare gezonde persoon.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden de door belanghebbende gestelde vervoerskosten niet tot een aftrek van uitgaven voor vervoer wegens ziekte of invaliditeit van belanghebbende. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt:
  • De kilometers die zijn gemaakt door de vader en moeder vanuit hun woning naar de woning van belanghebbende (de ‘dagen [plaats 1] ’) om belanghebbende te helpen in het kader van de revalidatie betreffen niet het vervoer van belanghebbende zelf voor een medische behandeling.
  • Het vervoer van belanghebbende naar verschillende gelegenheden, zoals hockey en school, leidt niet tot hogere kosten dan gezonde personen zouden maken. De ouders reden met belanghebbende in de eigen auto en deze kosten van vervoer zouden ook gezonde personen moeten maken als zij hun kinderen naar een sport of school zouden moeten brengen. Hetzelfde geldt voor de bezoeken aan bijvoorbeeld de markt, winkels en de opticien.
 De kosten van de autorijlessen zijn in beginsel niet aftrekbaar, omdat ook gezonde mensen rijlessen nemen [4] , tenzij de extra rijlessen noodzakelijk en wettelijk vereist zijn voor gebruik van een hulpmiddel [5] . Omdat het reguliere rijlessen betreft, bij een reguliere verkeersschool, zijn de autorijlessen niet aftrekbaar. Er bestaat een te ver verwijderde band tussen de invaliditeit en de kosten.
 Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de overige kosten van vervoer zodanig hoog zijn dat deze meer bedragen dan het drempelbedrag van € 912 [6] .
5.6.
Dat de inspecteur in 2015, 2016 en 2017 wel kosten voor specifieke zorgkosten heeft toegelaten maakt dat niet anders. Uit de brief van 16 mei 2018 (zie 4.4) volgt dat het vervoer (destijds) het vervoer van belanghebbende zelf betrof naar medische instellingen en artsen. Ook als in het overleg met de inspecteur destijds zou zijn besproken dat de kosten (deels) zagen op het vervoer van de ouders naar belanghebbende in de medische instellingen – zoals belanghebbende stelt –, dan nog valt uit de brief niet af te leiden dat deze toezegging ook ziet op de veranderde situatie in 2018. Van overige toezeggingen is niet gebleken. De enkele omstandigheid dat de aangiften over 2016 en 2017 zijn gevolgd is daarvoor onvoldoende.
Tussenconclusie
5.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft belanghebbende geen recht op een aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten. De aanslag is dan ook niet te hoog vastgesteld.
Belastingrente
6. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
Vergoeding van (immateriële) schade
7. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure en de spanning en frustratie die hij heeft geleden. De rechtbank ziet aanleiding om een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke beslistermijn toe te kennen. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt. [7] Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade.
7.1.
Het bezwaarschrift van belanghebbende is ontvangen op 1 november 2021. Omdat de rechtbank uitspraak doet op 12 jan 2023 heeft de procedure in totaal 27 maanden geduurd. De redelijke termijn is daarmee met drie maanden overschreden. De vergoeding bedraagt als uitgangspunt € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om een vergoeding van € 500 toe te kennen. Omdat de bezwaarfase (afgerond) 10 maanden heeft geduurd, komt de schadevergoeding geheel voor rekening van de inspecteur.
7.2.
De schadevergoeding van € 500 is lager dan de schadevergoeding van € 2.000 waar belanghebbende om heeft verzocht. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de spanning en frustratie die belanghebbende heeft (gehad), is dat onvoldoende om daarvoor een hogere immateriële schadevergoeding toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
8.1.
Omdat het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van het verzoek om immateriële schade. Ten aanzien van dit verzoek zijn echter geen kosten gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Aangezien het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende ook geen proceskostenvergoeding daarvoor. De inspecteur zal wel worden opgedragen om het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [8]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001.
2.Kamerstukken II, 2012–2013, 33 726, nr. 3, p. 5 en 6.
3.Op grond van artikel 6.17, tweede lid, ten eerste, van de Wet IB 2001.
4.Hoge Raad 11 maart 1970, ECLI:NL:HR:1970:AX5206, BNB 1970/91.
5.Gerechtshof Amsterdam 11 juli 2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AE6640.
6.Artikel 6.20. eerste lid, van de Wet IB 2001.
7.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
8.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.