ECLI:NL:RBZWB:2024:1481

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
22/3406
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. uit [plaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst van 17 juni 2022 beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 7.633. De rechtbank behandelt de hoogte van de naheffingsaanslag, waarbij de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde van de auto in geschil zijn. Belanghebbende had op 14 juli 2020 aangifte gedaan voor een Renault Alaskan, waarbij de inspecteur een hertaxatie heeft laten uitvoeren die leidde tot een hogere handelsinkoopwaarde dan door belanghebbende was opgegeven. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is, en dat het beroep ongegrond is.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn met één maand is overschreden en kent een schadevergoeding van € 500 toe, te betalen door de Staat. De rechtbank wijst ook op de proceskosten die vergoed moeten worden aan belanghebbende. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3406

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 17 juni 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd voor een bedrag van € 7.633 aan verschuldigde Bpm.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag in stand gelaten.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Meer specifiek is in geschil de hoogte van de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde van de auto en of een waardevermindering wegens schade in aanmerking kan worden genomen. Belanghebbende heeft haar stelling met betrekking tot de onafhankelijkheid van de hertaxateur en het zorgvuldigheidsbeginsel op zitting ingetrokken.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en naar de juiste hoogte opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 14 juli 2020 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Renault Alaskan 2.3 dCi Double Cab Snoeks met [VIN nummer] (de auto) naar een te betalen bedrag aan Bpm van € 2.353.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [b.v.] van 13 juli 2020. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 13.564. De taxateur heeft een bedrag van € 8.814 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 4.750.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 22 juli 2020. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld aan de hand van een koerslijst van AutotelexPro op € 21.978. De hertaxateur heeft een bedrag aan schade geconstateerd van € 1.721 en daarvan 72%, te weten € 1.239 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 20.739.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 10.173, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 187. Met dagtekening 11 februari 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 7.633.

Motivering

4. Belanghebbende stelt primair dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd en subsidiair dat de naheffingsaanslag moet worden verlaagd.
Waardevermindering wegens schade
4.1.
Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. Ter onderbouwing van de schade heeft belanghebbende een taxatierapport overgelegd.
4.2.
De inspecteur heeft gesteld dat dit taxatierapport niet kan worden gebruikt omdat de inkoopfactuur ontbreekt. De rechtbank volgt deze stelling niet en verwijst hiervoor naar hetgeen Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft overwogen in haar uitspraak van 10 mei 2023. [1]
4.3.
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door haar gestelde schade. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. [2] Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.5.
De rechtbank heeft de schadecalculatie en de opmerkingen die de taxateur van DRZ heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een meer dan normale gebruiksschade als onder 4.4 bedoeld. Aan de hand van de foto’s kan het door belanghebbende bepleite hogere bedrag aan schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor haar rekening te komen. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat rekening gehouden moet worden met een hoger bedrag aan waardevermindering wegens schade dan de inspecteur reeds heeft gedaan.
4.6.
Verder heeft belanghebbende haar stelling dat sprake zou zijn van een binnen de branche ontwikkeld beleid voor wat betreft het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade, gebaseerd op het innameprotocol van Connect Autolease, in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt.
Historische nieuwprijs
4.7.
Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023 [3] bepaalt de Wet Bpm dat het afschrijvingspercentage bij toepassing van de koerslijst- of taxatiemethode moet worden bepaald door de verhouding tussen de handelsinkoopwaarde respectievelijk de taxatiewaarde van het te registreren motorrijtuig en de historische nieuwprijs. Deze laatste prijs betreft de som van de catalogusprijs van het te registreren voertuig en het bedrag aan Bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen.
4.8.
Voor de vaststelling van de historische nieuwprijs dient dus te worden uitgegaan van de historische bruto Bpm aan de hand van de CO2-uitstoot van de auto zelf. De rechtbank leidt uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat beide partijen het er over eens zijn dat sprake is van een personenauto en niet van een bestelauto. Niet in geschil is dat de bruto Bpm van de onderhavige auto € 30.819 bedraagt. De rechtbank zal daarom van dit bedrag aan bruto Bpm uitgaan. Verder leidt de rechtbank uit de stukken af dat de netto catalogusprijs tussen partijen niet in geschil is en dat deze € 39.410 bedraagt. Vermeerderd met BTW en een historische bruto Bpm van € 30.819 stelt de rechtbank de historische nieuwprijs vast op € 78.505. Het gelijk is op dit punt aan belanghebbende.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
4.9.
Belanghebbende is in haar aangifte uitgegaan van de koerslijst van Eurotaxglass’s en heeft op basis daarvan de handelsinkoopwaarde bepaald op € 13.564. De inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslag uitgegaan van de koerslijst van AutotelexPro en heeft aan de hand daarvan de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 21.978.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat de koerslijst van AutotelexPro die door de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag is gebruikt, een bestelauto betreft. De inspecteur heeft dat erkend en gesteld dat daardoor niet alleen de historische nieuwprijs, maar ook de handelsinkoopwaarde die uit deze koerslijst volgt te laag is. De inspecteur heeft erop gewezen dat bij de koerslijst van Eurotaxglass’s gevoegd bij het rapport van DRZ, waarin gezien de hoogte van de historische nieuwprijs wel wordt uitgegaan van het hogere bedrag aan Bpm voor personenauto’s, zowel de historische nieuwprijs als de handelsinkoopwaarde een stuk hoger is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de koerslijst van AutotelexPro niet voor het vaststellen van de handelsinkoopwaarde kan worden gebruikt, aangezien een bestelauto goedkoper is dan een personenauto.
4.11.
Partijen zijn het er dan over eens dat de koerslijst van Eurotaxglass’s moet worden gevolgd en dat de Nissan Navara de meest vergelijkbare auto is. In de koerslijst van Eurotaxglass’s van belanghebbende is echter uitgegaan van een vermogen van 120 kW. De inspecteur stelt dat het vermogen 140 kW moet zijn. Dit staat ook in het taxatierapport van de taxateur van belanghebbende vermeld en is door belanghebbende niet bestreden. De rechtbank neemt daarom de koerslijst van Eurotaxglass’s van de inspecteur als uitgangspunt en stelt de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vast op € 31.575.
4.12.
De rechtbank volgt de stelling van de inspecteur niet dat de handelsinkoopwaarde nog verder moet worden verhoogd omdat de hoogte van de handelsinkoopwaarde recht evenredig samen hangt met de verhoging van de historische nieuwprijs, aangezien de mate van afschrijving gelijk is aan die van de referentieauto en het afschrijvingspercentage dus gelijk blijft.
4.13.
Bij toepassing van de taxatiemethode geldt dat de taxateur als referentie voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de auto mede gebruik kan maken van de handelsinkoopwaarde die is opgenomen in een koerslijst voor een referentieauto. Deze koerslijstwaarde is in dat geval slechts een uitgangspunt. Bijzondere of afwijkende kenmerken en eigenschappen van de auto leiden tot een bij de taxatie in aanmerking te nemen verschil ten opzichte van de koerslijstwaarde voor zover zij in die waarde niet of niet volledig zijn verdisconteerd. [4]
4.14.
De bewijslast voor de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat rust op de inspecteur. Hij heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval de handelsinkoopwaarde nog verder moet worden verhoogd, enkel en alleen omdat de historische nieuwprijs ook is verhoogd door het verschil in CO2-uitstoot. Voor zover het verschil is veroorzaakt door een verschil in opties, uitvoering of motormanagement, heeft belanghebbende gemotiveerd aangevoerd dat hiermee bij het invullen van de gegevens voor de koerslijst rekening is gehouden en deze dus zijn verdisconteerd in de koerslijstwaarde.
4.15.
De rechtbank vindt voor de stelling dat het afschrijvingspercentage gelijk moet zijn aan die van de referentieauto ook geen aanknopingspunten in het onder 4.7. vermelde arrest van de Hoge Raad, zoals de inspecteur heeft gesteld. De rechtbank leidt uit rechtsoverwegingen 3.2.3 en 3.4. van het arrest van de Hoge Raad juist het tegendeel af, te weten dat het afschrijvingspercentage niet per definitie gelijk blijft. Het uitgangspunt is dat de werkelijke waardedaling voldoende wordt benaderd.
4.16.
De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat daarom vast op € 31.575. Rekening houdend met een waardevermindering wegens schade van € 1.239 is de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat € 30.336.
Hoogte naheffingsaanslag
4.17.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag niet naar een te hoog bedrag opgelegd.
4.18.
Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 78.505, een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 30.336 en een historische bruto Bpm van € 30.819, stelt de rechtbank de verschuldigde Bpm vast op € 11.908, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 218. Omdat belanghebbende op aangifte reeds een bedrag van € 2.353 heeft voldaan, zou de naheffingsaanslag € 9.337 bedragen. Nu de naheffingsaanslag na de uitspraak op bezwaar € 7.633 bedraagt, is de naheffingsaanslag eerder te laag dan te hoog vastgesteld. Het beroep is daarom ongegrond.
Artikel 8:45-verzoek
4.19.
Ter zitting heeft de inspecteur de rechtbank verzocht om belanghebbende – op grond van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 8:45-verzoek) – te verzoeken de aankoopfactuur te laten aanleveren, omdat deze naar mening van de inspecteur inzicht kan bieden in de handelsinkoopwaarde van de auto.
4.20.
Reden om een artikel 8:45-verzoek te honoreren kan zijn gelegen in de omstandigheid dat de desbetreffende informatie en/of stukken naar het oordeel van de rechtbank onontbeerlijk zijn voor de geschilbeslechting. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om het verzoek te honoreren, mede omdat de reden voor het verzoek is dat de inkoopfactuur volgens de inspecteur een mogelijke contra-indicatie kan opleveren voor de waarde bepleit door belanghebbende en op dat punt het gelijk reeds aan de inspecteur is. Bovendien staat het belanghebbende in dit geval vrij om uit te gaan van een taxatiewaarde aan de hand van een koerslijstwaarde verminderd met een waardevermindering wegens schade, ook als zij een hogere prijs heeft betaald voor de auto.
Immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.21.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure.
4.22.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 25 februari 2022. De uitspraak op bezwaar is van 17 juni 2022. De rechtbank doet uitspraak op 7 maart 2024. De redelijke termijn is daarmee overschreden met één maand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500. Dit bedrag komt volledig voor rekening van de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. De toekenning van een immateriëleschadevergoeding maakt dat niet anders. De naheffingsaanslag blijft in stand.
5.1.
In verband met de toekenning van een immateriëleschadevergoeding komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten voor de beroepsfase. De te vergoeden proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 218,75 (1 punt voor het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaak). [5]
De Staat moet deze vergoeding betalen. De Staat wordt ook opgedragen om het geheven griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500 te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 218,75 te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende; en
- bepaalt dat de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden door dit bedrag te storten op een bankrekening op naam van belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 7 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
4.Hoge Raad 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:692, r.o. 2.4.3. en Hoge Raad 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, r.o. 3.2.3.
5.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.