In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2024, wordt de box 3-heffing van belanghebbende beoordeeld in het kader van de Wet rechtsherstel box 3. De rechtbank concludeert dat er na toepassing van deze wet geen sprake meer is van een situatie zoals in het Kerstarrest, ondanks dat in twee jaren het voordeel uit sparen en beleggen hoger is vastgesteld dan het werkelijk behaalde rendement. De rechtbank oordeelt dat de verschillen niet significant zijn en dat er geen aanleiding is voor nader rechtsherstel. Belanghebbende heeft echter wel recht op een vergoeding van wettelijke rente over de periode tussen de onterecht geheven box 3-heffing en de terugbetaling daarvan. Daarnaast wordt belanghebbende een dwangsom toegekend wegens het niet tijdig beslissen door de inspecteur op zijn bezwaar over het jaar 2020. De rechtbank oordeelt dat de box 3-heffing niet te hoog is en dat er geen sprake is van een individuele en buitensporige last voor belanghebbende. De rechtbank kent ook een immateriële schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De uitspraak vernietigt de uitspraken op bezwaar en handhaaft de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 tot en met 2020 zoals vastgesteld bij de verminderingsbeschikkingen.