Op 4 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 21/2661 en BRE 22/1399, waarbij belanghebbende in beroep ging tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat het werkelijk behaalde rendement van belanghebbende lager was dan het forfaitaire rendement dat op basis van de Wet rechtsherstel box 3 werd gehanteerd. Dit leidde tot de conclusie dat de box 3-heffing voor het jaar 2019 te hoog was en dat belanghebbende recht had op een rentevergoeding over de in strijd met het EVRM geheven belasting. De rechtbank heeft de aanslagen voor de jaren 2018 en 2019 herzien, waarbij het belastbare inkomen uit sparen en beleggen voor 2019 werd vastgesteld op € 177. De rechtbank vernietigde de uitspraken op bezwaar en kende belanghebbende een schadevergoeding toe ter hoogte van de wettelijke rente over de periode tussen de betaling van de box 3-heffing en de terugbetaling daarvan. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en proceskosten van belanghebbende.