Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
Beslissing
- het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de A58 te Heerle op 17 juni 2022. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 12 maart 2024 is de zaak behandeld. De gemachtigde van de betrokkene, mr. B. de Jong, heeft aangevoerd dat de gedraging niet heeft plaatsgevonden en dat er geen staandehouding heeft plaatsgevonden, wat volgens hem noodzakelijk was. De zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, heeft echter betoogd dat de verbalisant voldoende redenen had om af te zien van staandehouding, onder andere omdat hij in burger was gekleed en geen stopmiddelen had.
De kantonrechter heeft de verklaring van de verbalisant als voldoende bewijs beschouwd voor de vaststelling van de gedraging. De rechter oordeelde dat de betrokkene geen specifieke feiten of omstandigheden had aangedragen die de verklaring van de verbalisant in twijfel trokken. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de boete terecht was opgelegd en heeft het beroep ongegrond verklaard. Tevens is het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.