ECLI:NL:RBZWB:2024:225
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm en schadevergoeding in belastingzaak
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 december 2021 beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 5.422, welke later werd verminderd tot € 5.225. De rechtbank behandelt de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of er recht bestaat op een kostenvergoeding en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag grotendeels terecht is opgelegd, maar dat deze verminderd dient te worden. Belanghebbende heeft recht op een proceskostenvergoeding en een immateriële schadevergoeding van € 1.000 wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de naheffingsaanslag moet verminderen tot € 5.096 en de belastingrentebeschikking overeenkomstig moet aanpassen. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en kent belanghebbende een vergoeding van € 2.370 voor proceskosten toe.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de inspecteur om de historische nieuwprijs van de auto’s correct te berekenen en de schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn te respecteren. De rechtbank stelt dat de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) verantwoordelijk is voor de immateriële schadevergoeding, en dat belanghebbende het griffierecht terugkrijgt.