ECLI:NL:RBZWB:2024:228

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
9989240 CV EXPL 22-2592 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over rechtmatigheid van kosten voor vastrecht bij warmtelevering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en Hef Wonen, voorheen Stichting Vestia. Het geschil betreft de vraag of Hef Wonen gerechtigd is om bij eiser bedragen in rekening te brengen onder de noemer 'vastrecht inclusief btw'. Eiser heeft vanaf het begin van de huur op 6 maart 2015 een leveringsovereenkomst gesloten met Verantwoord Wonen B.V., die tot 1 januari 2023 onder de naam Vestia Energie opereerde en sindsdien als Loek Warmte. De kantonrechter oordeelt dat Verantwoord Wonen niet als een externe warmteleverancier kan worden beschouwd, maar dat Vestia/Hef Wonen de leverancier van de warmte is, omdat Verantwoord Wonen geen zelfstandige organisatie is. De kantonrechter wijst het standpunt van eiser af dat er sprake is van vereenzelviging tussen de vennootschappen, omdat er geen bewijs is van misbruik van identiteitsverschil.

De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 14 november 2023, waar eiser zijn vordering tot plaatsing van een individuele tussenmeter introk. Het geschil richtte zich nu uitsluitend op de verklaring voor recht dat Hef Wonen niet gerechtigd is om bedragen in rekening te brengen voor vastrecht en de vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaald vastrecht vanaf 1 juli 2019. De kantonrechter concludeert dat de Warmtewet en het huurrecht op bepaalde punten met elkaar in conflict komen, maar dat de vordering van eiser niet kan worden toegewezen. De kantonrechter wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van Hef Wonen, vastgesteld op € 597,00, met uitvoerbaarheid bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
zaaknummer 9989240 \ CV EXPL 22-2592
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. D.W.C. van Ooijen, advocaat te Eindhoven,
tegen
Hef Wonen,vóór 1 januari 2023 Stichting Vestia genaamd,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Hef Wonen respectievelijk verhuurder,
gemachtigde: mr. J.L. Zijlma, advocaat te Den Haag.

1.De verdere procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juli 2023 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling op 14 november 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling van het geschil bepaald, onder andere om nadere inlichtingen van partijen te krijgen. Die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2023, waarbij partijen vragen van de kantonrechter hebben beantwoord en hun standpunten nader hebben toegelicht.
2.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] zijn vordering tot plaatsing van een individuele tussenmeter in zijn appartement ingetrokken omdat hij inmiddels zelf een dergelijke meter heeft laten plaatsen.
2.3
Het geschil gaat daarmee uitsluitend nog om de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat Hef Wonen (en haar rechtsvoorganger Vestia) niet gerechtigd is (was) om bij hem bedragen in rekening te brengen onder de noemer “vastrecht inclusief btw” en zijn vordering tot terugbetaling van het door hem onverschuldigd betaalde vastrecht vanaf 1 juli 2019.
2.4
In deze zaak gaat het om levering van warmte via een WKO-installatie. Daarop was sinds 1 januari 2014 de Warmtewet van toepassing. Vóór 1 juli 2019 kon een verhuurder ook “leverancier” zijn in de zin van de Warmtewet. Op de levering van warmte waren dus de Warmtewet en het huurrecht van toepassing, welke regimes op bepaalde punten botsten.
De Warmtewet gaat er vanuit dat álle kosten voor opwekking van warmte in het warmtetarief worden opgenomen, terwijl in het huurrecht de kosten van onderhoud en afschrijving van een WKO-installatie (als deze als onderdeel van de gehuurde wordt aangemerkt (artikel 7:233 van het Burgerlijk Wetboek)) in de huurprijs dienen te zijn opgenomen (artikel 7:237 lid 2 BW) en de kosten van de warmtelevering als servicekosten in rekening worden gebracht.
Per 1 juli 2019 is artikel 1a aan de Warmtewet toegevoegd, waarin is bepaald dat de Warmtewet niet (meer) van toepassing is op (onder meer) leveranciers die tevens ook verhuurder zijn van hun afnemers.
2.5
[eiser] heeft vanaf het begin van de huur (6 maart 2015) voor zijn warmte een leveringsovereenkomst gesloten met Verantwoord Wonen B.V. (tot 1 januari 2023 handelend onder de naam Vestia Energie en vanaf 1 januari 2023 onder de naam Loek Warmte). Verantwoord Wonen is daarmee zijn warmteleverancier en Vestia, thans Hef Wonen, is zijn verhuurder. Van een situatie zoals in het Acantus-arrest van de Hoge Raad [1] , waarin een verhuurder tevens leverancier was, is dan ook geen sprake.
2.6
[eiser] heeft gesteld dat Verantwoord Wonen niet als een externe warmteleverancier kan worden beschouwd, maar dat Vestia/Hef Wonen leverancier is van de warmte omdat Verantwoord Wonen geen zelfstandige organisatie is om de redenen die [eiser] in zijn conclusie van repliek onder de randnummers 4 tot en met 9 heeft genoemd. Verantwoord Wonen en Vestia/Hef Wonen zouden daarmee als één geheel (vereenzelviging) moeten worden gezien, aldus [eiser] .
De kantonrechter volgt dat standpunt niet. Hef Wonen heeft er terecht op gewezen dat er in Nederland tal van vennootschappen zijn die geen eigen personeel, geen eigen adres of geen eigen briefpapier hebben en een fiscale eenheid vormen en/of anderszins nauw samenwerken met de enig aandeelhouder. Dat er verwevenheid en samenwerking bestaat tussen de vennootschappen is duidelijk en dat ontkent Hef Wonen ook niet, maar dit betekent naar het oordeel van de kantonrechter nog niet dat deze vennootschappen ook als één geheel moeten worden gezien. Uitgangspunt is immers dat elke rechtspersoon drager is van eigen rechten en plichten (artikel 2.5 BW).
2.7
Dat naar aanleiding van Kamervragen in het kader van herziening van de Warmtewet in de nota naar aanleiding van het verslag [2] – zonder enige nadere motivering/toelichting – is opgemerkt, samengevat, “dat dochterondernemingen van verhuurders in het kader van de Warmtewet niet worden beschouwd als zelfstandige organisatie maar als onderdeel van de moeder”, maakt dit niet anders. Als een dergelijke vereenzelviging was bedoeld, had het naar het oordeel van de kantonrechter voor de hand gelegen dat uitdrukkelijk te regelen of in de toelichting te vermelden. [3]
2.8
Van vereenzelviging kan wel sprake zijn als er sprake is van misbruik van identiteitsverschil. [eiser] stelt dat hij door deze constructie -het hebben van twee verschillende overeenkomsten met twee verschillende rechtspersonen- wordt benadeeld en dat hij daarvoor gecompenseerd moet worden.
De kantonrechter is van oordeel dat voor het aannemen van misbruik van identiteitsverschil ten minste aannemelijk moeten zijn dat Verantwoord Wonen en Vestia/Hef Wonen misbruik hebben gemaakt van het feit dat zij twee afzonderlijke rechtspersonen zijn met als doel financiële benadeling van personen zoals [eiser] . Daarvan is echter in het geheel niet gebleken. Ook van het optuigen van een constructie, zoals aan de orde was in het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 31 januari 2023 [4] of van een feitelijk verkapte huur-verhoging, zoals aan de orde was in de uitspraak van de kantonrechter Utrecht van 10 mei 2023 [5] , is geen sprake. Vast staat dat Verantwoord Wonen al is opgericht in 1992, ver vóór de invoering van de Warmtewet. Ook vindt de kantonrechter van belang dat [eiser] vanaf het begin van de huur (6 maart 2015) akkoord is gegaan met het feit dat hij verschillende overeenkomsten heeft met twee verschillende rechtspersonen en dat hij daar tot deze procedure ook nooit bezwaar tegen heeft gemaakt. De conclusie is dan ook dat er geen sprake is van vereenzelviging.
2.9
Verder heeft [eiser] nog betoogd dat het enkele feit, dat uit de rechtspraak. inmiddels is gebleken dat een WKO-installatie dient te worden gezien als een onroerende aanhorigheid, waarbij niet van belang wordt geoordeeld dat Verantwoord Wonen eigenaar is van de WKO-installatie (randnummers 13, 14 en 24 van dagvaarding), met zich meebrengt dat zijn vordering zou moeten worden toegewezen.
Ook dat standpunt volgt de kantonrechter niet. Het miskent dat de verhuurder en [eiser] de WKO-installatie naar het oordeel van de kantonrechter buiten de huurovereenkomst hebben gehouden, geëffectueerd door het sluiten van een aparte warmteleveringsovereen-komst tussen Verantwoord Wonen en [eiser] [6] . Het feit dat de verhuurder het vastrecht namens Verantwoord Wonen bij [eiser] incasseert (zie artikel 5 lid 2 van de leverings-overeenkomst), leidt de kantonrechter niet tot een ander oordeel.
2.1
Het bovenstaande betekent dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal hij worden veroordeeld in de proceskosten van Hef Wonen. Die kosten worden vastgesteld op het bedrag van € 597,00 (3 punten van € 199,00 per punt) aan salaris gemachtigde. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat Hef Wonen daarom heeft gevraagd.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1
wijst de vordering van [eiser] af;
3.2
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Hef Wonen, vastgesteld op
€ 597,00;
3.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op
10 januari 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:61.
2.Kamerstukken 2017-2018, 34723 nr. 7, Hoofdstuk I, paragraaf 4.
3.Zie ook kantonrechter Arnhem 12 juli 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:4107.
6.Zie ook kantonrechter Utrecht 28 oktober 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:6088.