ECLI:NL:RBZWB:2024:2437
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de naheffingsaanslag BPM en toepassing van de herleidingsmethode
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 26 augustus 2022 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) heeft opgelegd van € 19.955. De rechtbank heeft de zaak op 10 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank onderzoekt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de herleidingsmethode kan worden toegepast. Belanghebbende heeft haar stellingen over de oproepingstermijn, de hoogte van de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde ingetrokken.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de herleidingsmethode niet slagen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch en de conclusie van A-G Ettema. Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden, waardoor er geen recht op schadevergoeding bestaat.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag in stand blijft. Ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen, en belanghebbende krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.