ECLI:NL:RBZWB:2024:2906

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
BRE 24/2893 en 24/2895
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang tot inbeslagname van een hond na meerdere bijtincidenten

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de burgemeester van Breda behandeld. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de burgemeester om zijn Dobermann teefje in beslag te nemen na meerdere bijtincidenten. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester op goede gronden spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast. De burgemeester had eerder al maatregelen genomen, waaronder een aanlijn- en muilkorfgebod, maar verzoeker heeft deze regels herhaaldelijk overtreden. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker niet in zijn recht is benadeeld, aangezien hij voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt te delen tijdens de hoorzitting. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond, waardoor de inbeslagname van het teefje in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van openbare veiligheid en de bevoegdheid van de burgemeester om in te grijpen bij herhaaldelijke overtredingen van de regels.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/2893 en 24/2895
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 mei 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen),
en

de burgemeester van de gemeente Breda.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beslissing op bezwaar van 19 maart 2024. Daarin is het besluit van de burgemeester van 24 november 2023 tot het met toepassing van spoedeisende bestuursdwang in beslag nemen van een Dobermann teefje met [chipnummer] in stand gelaten. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoeker daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Bij uitspraak van 1 februari 2024 is het verzoek van verzoeker om een voorlopige voorziening hangende bezwaar afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 19 maart 2024 heeft de burgemeester het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard ten aanzien van de gevolgde procedure, ongegrond verklaard voor wat betreft de overige gronden en het primaire besluit van 22 november 2023 (op schrift gesteld op 24 november 2023) in stand gelaten.
1.3.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Tevens heeft de burgemeester toegezegd dat de geplande euthanasie van het Dobermann teefje van verzoeker zal worden opgeschort tot de uitspraak in de voorlopige voorziening.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker, en mr. B.E. de Jong en mr. M.W.J.J. Netten namens de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Verzoeker heeft twee Dobermann honden, een teefje met [chipnummer]
met gecoupeerde oren (het teefje) en een reu met niet gecoupeerde oren. Het teefje heeft op 7 november 2022 in het Valkenbergpark in Breda kippen aangevallen en één van de kippen doodgebeten. Dit incident heeft op 25 november 2022 geleid tot een officiële waarschuwing van de burgemeester. Het teefje heeft vervolgens op 5 januari 2023 een Chihuahua aangevallen en gebeten en volgens de burgemeester op 29 januari 2023 een jongen in zijn billen gebeten. Deze incidenten hebben geleid tot het besluit van de burgemeester van 27 februari 2023, waarbij het teefje is aangemerkt als gevaarlijke hond en voor het teefje een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd. Op 11 maart 2023 en 12, 15, 22 en 28 juli 2023 is geconstateerd dat verzoeker het aanlijn- en muilkorfgebod heeft overtreden. Dit heeft geleid tot het opleggen van bestuurlijke boetes (5x € 250,-). Omdat de bestuurlijke boetes ook niet hebben geleid tot naleving van het aanlijn- en muilkorfgebod heeft de burgemeester bij besluit van 30 augustus 2023 verzoeker een last onder dwangsom opgelegd. Per geconstateerde overtreding van het gebod verbeurt verzoeker een dwangsom van € 1.000,- met een maximum van € 4.000,-. Nadat op 14 september 2023 en op 8 november 2023 is geconstateerd dat het gebod weer was overtreden, heeft de burgemeester bij besluit van 29 november 2023 € 2.000,- aan verbeurde dwangsommen ingevorderd.
2.2.
Op 14 november 2023 was het teefje volgens de burgemeester opnieuw betrokken bij een bijtincident. Het teefje heeft daarbij een fietser in zowel het rechter- als het linkerbeen gebeten. Dit was voor de burgemeester aanleiding om de last onder dwangsom in te trekken en het teefje op 22 november 2023 in beslag te nemen op grond van artikel 5:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met het besluit van 24 november 2023 heeft de burgemeester deze vorm van spoedeisende bestuursdwang op papier gezet.
2.3.
De burgemeester heeft het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 24 november 2023 gegrond verklaard ten aanzien van de gevolgde procedure (het zonder voorafgaande zienswijzemogelijkheid toepassen van bestuursdwang), de overige bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van 24 november 2023 in stand gelaten. Het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep richten zich tegen dit bestreden besluit.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt of verzoeker een eerlijk proces is ontnomen en of de burgemeester op goede gronden spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast en het teefje in beslag heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter slagen de gronden van eiser niet en heeft de burgemeester op goede gronden spoedeisende bestuursdwang toegepast en het teefje in beslag genomen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De voor de beoordeling van het verzoek en het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is verzoeker een eerlijk proces ontnomen?
4.1.
Verzoeker stelt dat hem een eerlijk proces is ontnomen doordat een beslissing op
bezwaar is genomen zonder dat hij is gehoord en waarbij de bezwaarprocedure is doorgezet ondanks zijn wrakingsverzoek. Dit alles komt nog boven op de schending van zijn belangen door toepassing van spoedeisende bestuursdwang zonder hem in de gelegenheid te stellen een zienswijze in te dienen. Volgens verzoeker is daarmee sprake van strijd met artikel 7:2 van de Awb en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dient dit te leiden tot vernietiging dan wel schorsing van de beslissing op bezwaar.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de adviescommissie bezwaarschriften (de commissie) verzoeker in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord en daartoe tijdig heeft uitgenodigd voor de hoorzitting op 27 februari 2024 om 14.05 uur. Gemachtigde van verzoeker heeft daarop gemeld dat zij aanwezig zal zijn tijdens de hoorzitting en dat verzoeker zelf niet aanwezig kan zijn. Verzoeker heeft vervolgens een dag voor de hoorzitting per e-mail uitstel gevraagd omdat hij een andere gemachtigde zou hebben. Dit uitstel is op de dag van de hoorzitting afgewezen. Verzoeker heeft daarnaast niet gemeld dat hij zelf wilde deelnemen aan de hoorzitting. Als verzoeker wel aanwezig had willen zijn, dan had het op zijn weg gelegen om dit tijdig en duidelijk schriftelijk dan wel telefonisch kenbaar te maken aan de commissie. De door verzoeker kort voor de hoorzitting verzonden e-mails zijn daartoe onvoldoende, omdat daaruit niet de wens van deelname aan de hoorzitting blijkt. Dat geldt ook voor de e-mail die verzoeker op de ochtend van de hoorzitting nog stuurde
“mochten jullie niet akkoord zijn met verzoek uitstel”; nu met de mededeling dat hij een auto-ongeluk heeft gehad en afwezig zou zijn op de hoorzitting. Daar komt nog bij dat die berichten aan een algemeen mailadres van de gemeente zijn gericht en hierdoor pas veel later de commissie hebben bereikt. Uit het voorgaande kan niet anders worden geconcludeerd dan dat verzoeker in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt toe te lichten tijdens de hoorzitting en dat hij hier geen gebruik van heeft gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dan geen sprake van strijd met artikel 7:2 van de Awb.
4.3.
Het beroep van verzoeker op artikel 6 van het EVRM, waarbij hij heeft gesteld dat wraking van de commissie ten onrechte niet mogelijk was, slaagt niet. Zijn verwijzing naar artikel 8:15 van de Awb gaat namelijk niet op. Dit artikel ziet uitsluitend op de beroepsfase en op de mogelijkheid van wraking van een rechter. Uit de tekst van dit artikel kan niet worden afgeleid dat wraking van een adviescommissie mogelijk is. Daarbij komt dat de bezwaarprocedure niet te beschouwen is als een procedure waar het 'fair trial'-beginsel van artikel 6 van het EVRM op ziet. De bezwaarprocedure is een vorm van verlengde besluitvorming door het bestuursorgaan en geen proces ten overstaan van een onafhankelijke rechter. Van schending van artikel 6 van het EVRM tijdens de bezwaarprocedure is dan ook geen sprake.
4.4.
De burgemeester heeft het gebrek aan de gevolgde procedure - het achterwege laten van het versturen van een voornemen tot inbeslagname van het teefje en verzoeker niet de gelegenheid bieden om een zienswijze daartegen in te dienen - gepasseerd, omdat verzoeker niet in zijn belangen is geschaad. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt. Verzoeker heeft immers gedurende de gehele bezwaarprocedure schriftelijk zijn zienswijze kenbaar kunnen maken. Daarbij is hij in de gelegenheid gesteld zijn standpunt mondeling toe te lichten tijdens de hoorzitting en heeft hij (of zijn gemachtigde) dit ook feitelijk gedaan tijdens de zittingen bij de voorzieningenrechter. Gezien het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van het ontnemen van een eerlijk proces.
Mocht het teefje met toepassing van spoedeisende bestuursdwang in beslag genomen worden?
4.5.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State [1] volgt dat bestuursdwang mag worden toegepast ter voorkoming van een herhaling van een overtreding. Bij overtreding van een aanlijn- en muilkorfgebod is een burgemeester in beginsel bevoegd de betreffende hond in beslag te nemen, om zo een herhaling van die overtreding en het daarmee veroorzaakte gevaar voor de veiligheid van de omgeving, te voorkomen.
4.6.
In dit geval heeft de burgemeester in vier incidenten en het niet naleven van een aanlijn- en muilkorfgebod aanleiding gezien tot toepassing van bestuursdwang door inbeslagname van het teefje.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker de (bijt)incidenten op 7 november 2022 en 5 januari 2023 heeft erkend. Ook is niet in geschil dat verzoeker geen bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten inzake de officiële waarschuwing, de aanwijzing van het teefje als gevaarlijke hond en het aanlijn- en muilkorfgebod, de boetes, de dwangsombeslissing en de invordering van verbeurde dwangsommen. Deze besluiten staan daarmee vast. Dat betekent tevens dat de burgemeester mag uitgaan van de juistheid van de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan en hebben geleid tot deze besluiten.
4.8.
In de processen-verbaal over de overtredingen op 14 september 2023 en 8 november 2023 hebben buitengewoon opsporingsambtenaren verklaard dat zij ambtshalve ermee bekend zijn dat het teefje van verzoeker gecoupeerde (spitse) oren heeft en dat zij op deze data verzoeker met het teefje zonder muilkorf om hebben gezien. Over het bijtincident op 14 november 2023 zijn twee processen-verbaal opgemaakt. In het proces-verbaal van 15 november 2023 is vermeld dat het incident heeft plaatsgevonden in de [straat] omstreeks 4:50 uur. In het proces-verbaal van 18 januari 2024 heeft een buitengewoon opsporingsambtenaar verklaard dat de locatie en het tijdstip van het incident overeenkomen met het wijkonderzoek dat de wijkboa heeft gehouden op verschillende dagen na de bijtincidenten bij buurtbewoners van de Spoorbuurt. Zij gaven aan dat verzoeker in de vroege ochtenduren zijn Dobermann uitlaat in de [straat] en omliggende straten. Deze locaties liggen dicht bij het woonadres van verzoeker. Het slachtoffer van het bijtincident heeft verklaard dat een Dobermann met een schofthoogte van 60 cm hem heeft gebeten. De opsporingsambtenaar heeft verklaard dat algemeen bekend is dat de gemiddelde schofthoogte van een teefje tussen de 63-68 cm en dat hij ermee bekend is dat de reu van verzoeker groter en forsgebouwd is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht de burgemeester op basis van het voorgaande aannemelijk achten dat het teefje de hond is die betrokken was bij het bijtincident op 14 november 2023.
4.9.
Verzoeker heeft hiertegen ingebracht dat de eerdere overtreding van het muilkorfgebod op 14 september en 8 november 2023 en het incident op 14 november 2023 niet zien op het teefje. Ook heeft geen hoor- en wederhoor plaatsgevonden over het laatste incident. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze zienswijze van verzoeker niet maakt, dat het bestreden besluit onjuist is. De enkele ongemotiveerde stelling van verzoeker, zonder bewijsstukken of verklaringen, is daartoe onvoldoende. Dat geen hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden over het laatste bijtincident, doet hier niet aan af.
4.10.
Gelet op het verband tussen de (bijt)incidenten en de begane overtredingen van het
aanlijn- en muilkorfgebod, en de kans op herhaling daarvan zonder ingrijpen door de burgemeester, was de burgemeester bevoegd toepassing te geven aan spoedeisende bestuursdwang en het teefje in beslag te nemen. De burgemeester heeft op goede gronden het voorkomen van herhaling van (bijt)incidenten en het belang van openbare veiligheid van mens en dier in de omgeving zwaarder laten wegen dan het belang van verzoeker (gehechtheid aan het teefje), en in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik gemaakt.
Overige gronden
4.11.
Het verzet van verzoeker tegen vervreemden, verkopen of euthanaseren van het teefje kan in deze zaak bij de bestuursrechter niet aan de orde worden gesteld, omdat dit geen onderdeel uitmaakt van de beslissing op bezwaar. Verzoeker kan dit eventueel voorleggen aan de civiele rechter.
4.12.
Tot slot voert verzoeker aan dat de burgemeester het bezwaar deels gegrond heeft verklaard, maar ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. De voorzieningenrechter overweegt dat slechts recht bestaat op vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase indien het primaire besluit wordt herroepen. Nu het besluit van de burgemeester van 24 november 2023 (terecht) in stand is gelaten, is geen sprake van herroeping en evenmin van recht op vergoeding van proceskosten.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang tot inbeslagname van het teefje in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 7 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Bijlage
Gemeentewet
Artikel 125, derde lid, Gemeentewet
De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:7 van de Awb
Een herstelsanctie kan worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt.
Artikel 5:21 van de Awb
1. Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b.de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:24, eerste en derde lid, Awb
1. De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
3. De last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
Artikel 5:31 van de Awb
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Artikel 7:2 van de Awb
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2. Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Artikel 8:15 van de Awb
Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraken van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:514, en van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1389.