In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een omgevingsvergunning. Eiseres, een inwoner van Tilburg, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, dat op 11 maart 2021 een omgevingsvergunning heeft verleend aan een derde partij voor de verbouwing van een woning. Eiseres was van mening dat het college niet voldoende rekening had gehouden met het bestemmingsplan en heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een bestreden besluit, waarop eiseres beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 6 juni 2023 geconstateerd dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het college kreeg de gelegenheid om dit gebrek te herstellen, wat resulteerde in een nieuw besluit op 6 juli 2023. In dit nieuwe besluit heeft het college opnieuw het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, maar met een aanvullende motivering over het bestemmingsplan en de bouwregels.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het college het motiveringsgebrek in het nieuwe besluit heeft hersteld. Eiseres heeft echter betoogd dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het van het bestemmingsplan heeft afgeweken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overschrijding van de bebouwingsvoorschriften minimaal is en dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van de omgevingsvergunning. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit 2 ongegrond en het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk. Tevens is bepaald dat het college het griffierecht en de proceskosten van eiseres dient te vergoeden.