In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 9 mei 2024, worden de beroepen van de erven van [erflater] beoordeeld tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2014 afgewezen, omdat het verzoek te laat was ontvangen. De rechtbank heeft op 28 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbenden aanwezig was, evenals de inspecteur vertegenwoordigd door mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].
De rechtbank concludeert dat de inspecteur het verzoek terecht heeft afgewezen, omdat het verzoek na de wettelijke termijn van vijf jaar was ontvangen. Belanghebbenden stelden dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, maar de rechtbank oordeelt dat de argumenten hiervoor onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank wijst de beroepen ongegrond, maar kent wel een vergoeding van immateriële schade toe wegens de lange duur van de procedure. De totale schadevergoeding bedraagt € 2.000, waarvan € 1.250 voor rekening van de inspecteur en € 750 voor de Staat der Nederlanden. De rechtbank kent ook proceskosten toe aan de belanghebbenden, die door de inspecteur en de minister gezamenlijk moeten worden vergoed.