ECLI:NL:RBZWB:2024:3138
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boete tijdens schorsing
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 15 mei 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het tijdvak van 5 mei 2021 tot en met 29 december 2021 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, vergezeld van een boete. De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2024 behandeld, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door twee gemachtigden, terwijl de belanghebbende niet aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd, maar ziet aanleiding om de hoogte van de boete te verlagen. De belanghebbende was houder van een motorrijtuig waarvan de geldigheid van het kenteken in verschillende perioden was geschorst. Tijdens een van deze schorsingen is geconstateerd dat met het voertuig gebruik is gemaakt van de openbare weg, wat aanleiding gaf tot de naheffingsaanslag. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag conform de wet heeft opgelegd en dat de belanghebbende niet alle zorg heeft betracht om te voorkomen dat het beboetbare feit zou plaatsvinden.
De rechtbank constateert ook dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, maar oordeelt dat deze schending voldoende is gecompenseerd. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep inzake de boete gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boete, en vermindert de boete tot € 109,50. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden.