ECLI:NL:RBZWB:2024:3138

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/5225
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boete tijdens schorsing

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 15 mei 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het tijdvak van 5 mei 2021 tot en met 29 december 2021 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, vergezeld van een boete. De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2024 behandeld, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door twee gemachtigden, terwijl de belanghebbende niet aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd, maar ziet aanleiding om de hoogte van de boete te verlagen. De belanghebbende was houder van een motorrijtuig waarvan de geldigheid van het kenteken in verschillende perioden was geschorst. Tijdens een van deze schorsingen is geconstateerd dat met het voertuig gebruik is gemaakt van de openbare weg, wat aanleiding gaf tot de naheffingsaanslag. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag conform de wet heeft opgelegd en dat de belanghebbende niet alle zorg heeft betracht om te voorkomen dat het beboetbare feit zou plaatsvinden.

De rechtbank constateert ook dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, maar oordeelt dat deze schending voldoende is gecompenseerd. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep inzake de boete gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boete, en vermindert de boete tot € 109,50. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5225

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 19 augustus 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 5 mei 2021 tot en met 29 december 2021 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd. De inspecteur heeft daarnaast bij de naheffingsaanslag een boete opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur zijn mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] verschenen. Belanghebbende was niet aanwezig (zie 4).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag en de boete terecht en niet tot te hoge bedragen aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. De rechtbank ziet wel aanleiding de hoogte van de boete te verminderen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is vanaf 5 mei 2021 houder van het motorrijtuig met [kenteken] (de auto). De geldigheid van het kenteken is in verschillende perioden geschorst geweest, waaronder de periode 5 mei 2021 tot en met 8 mei 2022.
3.1.
Op 3 november 2021 is geconstateerd dat met de auto gebruik is gemaakt van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 (de openbare weg).
3.2.
Naar aanleiding van die constatering heeft de inspecteur een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van € 219 en een boete van € 219 opgelegd.

Motivering

Vooraf: verzoek uitstel zitting
4. Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende per brief, die de rechtbank op 5 april 2024 digitaal heeft ontvangen, verzocht om uitstel van de zitting wegens ziekte. De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 8 april 2024 afgewezen en heeft daarbij verschillende belangen afgewogen. Ook gelet op het feit dat de zitting al eerder was verplaatst wegens ziekte van belanghebbende heeft de rechtbank thans afgewogen om de zitting in het kader van een doelmatige rechtsgang wel door te laten gaan.
Vooraf: ontvankelijkheid beroep
4.1.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. [1] Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. [2] In het onderhavige geval is de uitspraak op bezwaar gedagtekend 19 augustus 2022. De rechtbank heeft het beroepschrift op 5 oktober 2022 ontvangen, dat is buiten de termijn van zes weken na dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ontvankelijk, nu de inspecteur de gestelde verzending van de uitspraak op bezwaar in augustus 2022 niet heeft onderbouwd terwijl belanghebbende de ontvangst daarvan op of rond de datum van de dagtekening betwist. De rechtbank houdt het er daarom op dat belanghebbende niet eerder dan - zoals belanghebbende stelt - ‘eind september’ bekend is geworden met de uitspraak op bezwaar en dat daarom vanaf dat moment de beroepstermijn is gaan lopen. Het beroep is naar het oordeel van de rechtbank ontvankelijk.
De naheffingsaanslag
4.2.
Het houden van een personenauto is belast. De belasting wordt geheven van degene die bij aanvang van een tijdvak de personenauto houdt. [3] Is de geldigheid van het kenteken geschorst, dan kan de belasting worden nageheven indien wordt geconstateerd dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg. [4]
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de motorrijtuigenbelasting aansluit bij het houderschap en niet bij het daadwerkelijk gebruik van de auto door een specifiek persoon. Belanghebbende betwist niet dat hij kentekenhouder van de auto is; dat is zo. Daarnaast staat vast dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg tijdens een voor de auto geldende schorsing. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht, conform de wettelijke bepalingen, de naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag is berekend over de juiste periode en dus ook niet tot een te hoog bedrag vastgesteld.
4.4.
Uit hetgeen belanghebbende in het beroepschrift heeft aangevoerd begrijpt de rechtbank dat belanghebbende het opleggen van een naheffingsaanslag onredelijk acht, gelet op de gesteld bijzondere omstandigheden van het geval. De rechtbank stelt vast dat – en dat is ook niet in geschil – de inspecteur conform de wet de motorijtuigenbelasting heeft nageheven. Het staat de rechtbank niet vrij om deze formele wetgeving te toetsen op haar innerlijke waarde of billijkheid. [5]
4.5.
Ook indien het gestelde zou moeten worden opgevat als een beroep op een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de inspecteur, dan ziet de rechtbank in de feiten en omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat een dergelijke schending door de inspecteur is begaan.
De boete
4.6.
De boete is in beginsel in overeenstemming met de wettelijke bepalingen opgelegd. [6] Het beboetbare feit dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg tijdens een voor de auto geldende schorsing, is begaan. Opzet of schuld is niet vereist. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld, maar niet aannemelijk is geworden dat daarvan sprake is. Het betoog van belanghebbende komt er in de kern op neer dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze grond niet. Belanghebbende heeft zijn status als houder van het kenteken, ondanks verschillende adviezen en verzoeken om het kentekenbewijs van de auto over te schrijven naar een ander nu de auto niet meer feitelijk onder hem was, om hem moverende redenen niet laten wijzigen waar dat wel had gekund. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende daarmee in de gegeven omstandigheden niet alle van hem in redelijkheid te vergen zorg betracht om te bewerkstelligen dat het beboetbare feit niet zou worden begaan. [7]
4.7.
De inspecteur heeft een boete van 100% van de nageheven motorrijtuigenbelasting opgelegd. In de beroepsfase heeft de inspecteur het nadere standpunt ingenomen dat de boete, conform het per 1 juli 2023 gewijzigde Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, als uitgangspunt 50% van de nageheven motorrijtuigenbelasting bedraagt. Het beroep is in zoverre gegrond. De rechtbank acht de verlaagde boete passend en geboden en ziet in de feiten en omstandigheden van het geval geen aanleiding tot verdere matiging van de boete.
Undue delay
4.8.
De rechtbank constateert dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie (‘undue delay’). De rechtbank stelt vast dat 10 januari 2022 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat op die datum de boete is aangekondigd aan belanghebbende. De rechtbank doet uitspraak op 22 mei 2024. Sinds de aankondiging van de boete is dan (afgerond) twee jaar en vijf maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met vijf maanden. [8] Omdat de boete minder dan € 1.000 bedraagt is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM de verdragsschending voldoende gecompenseerd. [9]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep inzake de boete is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boete en vermindert de boete.
5.1.
Omdat het beroep gedeeltelijk gegrond is, krijgt belanghebbende het griffierecht terug. Belanghebbende heeft geen proceskosten gesteld die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar over de boetebeschikking gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar over de boetebeschikking;
- vermindert de boetebeschikking tot € 109,50;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 15 mei 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [10]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 6:9 van de Awb.
3.Zie artikel 1, eerste lid en artikel 6 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb).
4.Zie artikel 35 van de Wet Mrb.
5.Zie artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk.
6.Zie artikel 37 van de Wet Mrb in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
7.Vgl. Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.
8.Vgl. Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
9.Vgl. Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:175.
10.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.