ECLI:NL:RBZWB:2024:329
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot genoten loon
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 januari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.413. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de beroepsfase werd de aanslag ambtshalve verminderd, maar belanghebbende bleef van mening dat hij geen loon had genoten van de vennootschap waarvoor hij op de loonlijst stond.
De rechtbank beoordeelt of de aanslag niet te hoog is vastgesteld en of belanghebbende daadwerkelijk loon uit dienstbetrekking heeft genoten. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslag terecht heeft vastgesteld, aangezien de vennootschap het door belanghebbende betwiste loon heeft verantwoord in de aangiften loonheffingen. Belanghebbende had in zijn aangifte IB/PVV 2019 een bedrag van € 18.244 aan loon opgegeven, maar stelde dat hij dit loon niet had ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het enkele feit dat belanghebbende het netto-equivalent van het loon mogelijk niet heeft ontvangen, niet betekent dat het loon niet is genoten.
De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar stelt de aanslag vast op het bedrag na ambtshalve vermindering. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.